'

Westerborkpad (2012)
Wandelen in de voetsporen van de Jodenvervolging

Anne Frank is er nooit geweest maar voor veel van de 107.000 Joden die uit Nederland zijn weggevoerd, was de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam het startpunt van de laatste reis die ze zouden maken. Jan Dokter verloor twaalf familieleden in de Tweede Wereldoorlog en volgde hun voetsporen van Amsterdam naar Kamp Westerbork. Samen met Johan Vellinga maakte hij er een 336 km lang wandelpad van, dat op 27 januari, Holocaust Memorial Day, werd geopend.

Dag 1: Amsterdam – Diemen, 14 km
Ik begrijp het niet. En ik hoop dat ik dat nooit zal doen. De gids van het Westerborkpad begint met een lange lijst van maatregelen die Joden een zorgeloos leven onmogelijk maakte. 1933: Joden geweerd uit de kunst, radio, literatuur, theater en pers. 1935: Huwelijken en seksuele relaties tussen Joden en niet-Joden verboden. 1938: Joodse artsen mogen alleen nog Joden behandelen. 1941: Joden mogen niet meer naar de universiteit, zwembaden, parken, bibliotheken, dierentuinen, musea en markten. Tussen al die verboden word ik opeens getroffen door een verbod uit 1942: Joden mogen niet meer vissen. Een zulk onschuldig tijdverdrijf. Waar bij sommige verboden nog een perverse logica valt te ontdekken, komt dit juist ene verbod me voor als pure, zinloze pesterij. Ik probeer me voor te stellen hoe het voelt, om als mens zo geïsoleerd te raken, zo vernederd te worden. Ik kan het niet, maar de talloze verboden raken me. Dit is niet zomaar een wandelpad. Het is een pad dat tot nadenken stemt, zoals het Airbornepad Market Garden dat al eerder deed. Maar waar dat pad verhaalt van moed en strijd, van hen die de vrijheid hadden om te handelen, is deze geschiedenis zoveel tragischer. Terwijl ik de gids doorblader en de verhalen lees van families, zie ik mensen voor wie de enige mogelijkheid tot verzet was zich onzichtbaar te maken, hun bestaan te ontkennen. Het Westerbork pad brengt hen, hun verhalen weer tot leven.


Vanaf Amsterdam Centraal wandel ik langs de bevroren grachten, waarop een enkele waaghals al rondjes schaatst. Statige grachtenpanden leunen voorover. De sneeuw knarst onder mijn voeten, maar gelukkig is het niet glad. Dit deel van de route is al bepijld en zeker in de stad, met zoveel nauwe straten en om de paar honderd meter weer een bocht of een brug, is dat wel zo prettig. Algauw brengt de route me bij het Anne Frankhuis. Anne Frank, het icoon van de Jodenvervolging, maar toch ook een gewoon meisje van dertien, veertien, vijftien jaar dat droomt van jongens en later van een carrière als schrijfster en journalist. Je kunt je niet voorstellen, tot je in die kamers met zwarte ramen staat, en zelfs dan nog niet, hoe het moet zijn om hier twee jaar opgesloten te zitten. Beroofd van daglicht en vrijheid. De kamers lijken groot, tot je bedenkt dat hier acht onderduikers verbleven, acht mensen met verschillende karakters en nooit een moment privacy. Stil, bang om gehoord te worden. Zelfs het toilet konden ze niet doorspoelen overdag. Bang voor een klop op de deur, een open raam, ontdekking. Streepjes op het gele behang geven aan hoe snel Anne en Margot tijdens hun onderduikperiode groeiden, terwijl vader Otto op een kaartje van Normandië de voortgang van de geallieerden bijhield. Onlangs heb ik het dagboek voor het eerst gelezen en wat me vooral opviel, is de hoop. Ondanks alle ellende bleef Anne altijd met hoop naar de toekomst kijken. Een toekomst die haar werd afgenomen.

Na het Anne Frankhuis kronkelt de route verder door hartje Amsterdam. De Westertoren, de Herengracht en het Rembrandtplein. Plekken vol Amsterdamse gezelligheid, alleen de gids vertelt over een sinistere geschiedenis. Het Joods Museum laat ik aan me voorbij gaan. Ik kan musea slechts in kleine porties verdragen en met twee op een dag zit ik beslist aan mijn tax. Daarom is een pad als dit ideaal voor mij. Je wordt niet in één keer overvoerd met informatie, maar cultuur, natuur en geschiedenis wisselen elkaar in een kalm tempo af. Tegenover het museum staat op een plein de Dokwerker. Dit beeld herinnert aan de Februaristaking, het eerste Nederlandse protest tegen de Jodenvervolging. De door de communistische partij SNP georganiseerde staking, volgde op een razzia waarvan vele niet-Joodse Amsterdammers getuige waren. Aanleiding voor de razzia was een aanval op de Joodse ijssalon Koco, waarbij de eigenaren een patrouille van de Grüne Polizei met bijtend gas bespoten. Ernst Cahn, een van de twee eigenaren, weigerde ook na marteling de naam te noemen van degene die de gasinstallatie had geplaatst en was de eerste verzetsstrijder die op de Waalsdorpervlakte werd doodgeschoten.

Via de Plantage Middenlaan bereik ik het Wertheimpark. Sinds 1993 bevindt zich hier het Auschwitzmonument van Jan Wolkers, Gebroken Spiegels. Hoe maak je een werk dat recht doet aan de slachtoffers, wier as hier in een urn begraven ligt? De uitleg die Wolkers geeft, is raak getroffen. De blauwe lucht, die onverschillig en sereen boven de ellende van Auschwitz heeft gehangen, als was het een veld vol bloemen, zal nooit meer ongebroken zijn. Het sluit zo goed aan bij het gevoel dat ik tijdens mijn bezoeken aan Auschwitz had, dat ik me niet kan voorstellen dat er een tijd was waarin dit kunstwerk niet bestond, of dat iemand anders een volkomen ander werk zou maken. Maar nu is de hemel ongebroken. De spiegels zijn bedekt met zwarte kransen en een dikke laag sneeuw. Alleen de glazen tekst ‘Nooit meer Auschwitz’prijkt boven de witte deken uit, met daarachter een pleintje waar kinderen spelen. Voor dit monument kom ik in de zomer terug, wanneer de sneeuw is verdwenen en de glazen schreeuw weer zichtbaar is.

Na een klein lusje sta ik voor het gebouw waar het Westerborkpad officieel begint: de Hollandsche Schouwburg. Drie trams achtereen vervolgen hun weg vanaf de halte en onthullen het statige gebouw, dat van juli 1942 tot november 1943 werd gebruikt als deportatieplaats. Hier moesten talloze Joden hun vertrek afwachten, dagen, soms weken lang, terwijl hun kinderen werden ondergebracht in de crèche aan de overkant. Juist deze week heb ik de film Süskind gezien, over de Joodse beheerder van de schouwburg die zo’n 600 kinderen redde door ze ongeregistreerd weg te sluizen naar het verzet. Hoewel ik me danig besef dat het verhaal is geromantiseerd, geeft het me wel een beeld van wat voor hel het moet zijn geweest, praktisch: zoveel mensen en één toilet, maar ook emotioneel. Gescheiden worden van je kinderen, wachten op een reis met onbekende bestemming, vol bange vermoedens. Het theater bestaat niet meer. Achter de façade is een kleine ontvangstruimte die uitkijkt op een open binnenplaats. Alleen de muren van de coulissen staan deels nog en omarmen een obelisk ter nagedachtenis aan de mensen die vanhier zijn weggevoerd. Er is een herinneringsruimte, waar een eeuwige vlam wordt omringd door een cirkel van gekleurde steentjes. Het licht flakkert op de zwarte panelen van de gedenkwand, die de familienamen dragen van 6.700 van de 104.000* vermoorde Nederlandse Joden. Er is ook een museum bij, dat iets laat zien van het Joodse leven. Het leven en de beperkingen in foto’s en dagboekfragmenten. Een briefje van iemand in Westerbork die schrijft: “Het is hier een hel.” Maar ook een brief van een Joodse voogdij-instelling aan de pleegouders van een onderduikertje. Want ja, hoe gaat dat, wanneer ouders niet terugkeren uit de oorlog en het Joodse volk al zoveel van haar kinderen heeft verloren? De oorlogswezen blijven immers Joodse kinderen, met alle culturele rijkdom en geschiedenis die daarbij hoort. Sommige wezen bleven bij hun adoptie-ouders. Andere belandden in Joodse weeshuizen en zo’n 10 % ging naar Israël om mee te helpen met de opbouw van dat land.

Vanaf het museum gaat de route verder, langs het Tropeninstituut met zijn prachtige gevelstenen en door het Oosterpark, waar druk wordt geschaatst op een kleine plas. Ik maak een klein lusje door de Transvaalbuurt, waarvan het stratenplan door Berlage werd ontworpen. Bij de plaatselijke Appie vertellen oude foto’s iets van de geschiedenis van deze wijk. In de oorlog werd deze buurt door de bezetter aangewezen als ‘Judenviertel’ en vonden er regelmatig razzia’s plaats. Een Jodenster op de gevel van een huis aan het Transvaalplein herinnert hier aan. Vandaar is het niet ver meer naar station Muiderpoort, waar volgens het gidsje een monument herinnert aan de 11.000 Joden die vanaf dit station op transport zijn gesteld. De gietijzeren bank is echter nauwelijks te onderscheiden van de andere banken waartegen wrakke fietsen zijn gestald. Het gedicht van Victor E. van Vriesland, uitgestanst in het metaal, is lastig leesbaar, maar wel mooi. Na nog een paar bochten loop ik langs de Ringvaart. Hoewel hier iets meer groen is, heb ik nooit echt het gevoel de stad achter me te laten. De gebouwen van het Science Park schurken tegen Diemen aan en van natuur kun je hier nauwelijks spreken. Vogels zijn er wel volop in het wak waarop de Ringvaart uitkomt. Snoezige krakeenden, kuifeenden en een enkele smient, ganzen en zwanen. Ik lees wat vooruit en opeens springt het woord ‘zelfbedieningsvoetveer’ op me af. Dát gaat niet lukken. Normaal gesproken ben ik wel voor dat soort geintjes te porren, maar nu zie ik me al door het nog zwakke ijs zakken. Het voetveer is inderdaad buiten bedrijf, maar gelukkig is er vijftig meter verderop een brug die me naar dezelfde dijk brengt. Na een paar meter Amsterdam-Rijnkanaal buigt de route af naar een klein park. Hier geen meertje dat mensen in verleiding brengt de schaatsen onder te binden en dus is het er stil en rustig. Een fazantenhaan stapt met korte rukjes voort in de sneeuw. Even verderop wel een brede sloot waar een ijshockey-toernooi is gepland. De ingrediënten voor een feest staan al klaar: in de bomen hangen lichtjes, twee vuurkorven wachten op hout en een geluidsbox in de bomen wacht op muziek. De kinderen hebben echter een voorschot op het feest genomen en ravotten met hockey-sticks en al op het ijs. Ik laat ze achter en duik onder de snelweg en de spoorlijn door naar het station, mijn eindpunt voor vandaag. Een korte etappe, maar met zoveel indrukken toch lang genoeg.

* Over hoeveel Joden precies zijn weggevoerd en vermoord, verschillen de meningen. De wandelgids heeft het over 107.000, van wie er slechts 5000 terugkeerden. Wikipedia noemt tussen de 104.000 en 110.000 vermoorde Joden als aantal, maar in een ander artikel 102.000. Uiteindelijk doen aantallen er niet toe. Want elk getal staat voor een mens. Iemands broer, zus, neef, nicht, moeder, vader…

Dag 2: Diemen – Bussum, 28 km

De dag begint goed. Op weg naar Diemen zie ik op een in het bos verscholen weitje vier reeën staan, hun hoofden opgeheven als ze naar de voorbijrazende intercity kijken. Dan verlies ik ze uit het oog en brengt de trein me verder richting Diemen, waar ik het Westerborkpad weer oppak. Het centrum wordt flink verbouwd. Bij het winkelcentrum is de straat opgebroken en een grapjas heeft alle fietsen in de rekken op hun kop gezet. Langs het Penbos loop ik Diemen uit en het Diemerbos in. Het is meer een park dan een bos, maar de statige bomenlaan die me er verwelkomt, is schitterend. Een boomkunstenaar heeft in lage stammen houten pijlen gesneden die een kunstroute aangeven. Onder de indruk ben ik niet. Aan een rieten wand hangen kinderlijke gedichtjes over bos en bomen. Ik ben het echter eens met Joyce Kilmer die schreef ‘I think that I shall never see a poem, lovely as a tree’. Even verderop kom ik een gele pijl tegen van de NHWB. Een weespijl? Ik heb geen idee en laat hem hangen. Niet veel verder kom ik de eerste wandelaars tegen. Die vertellen me dat de NHWB 75 jaar bestaat en daarom een tocht heeft georganiseerd vanuit Weesp. Daar loop ik recht op af en de hele weg blijf ik wandelaars tegenkomen. Langs het spoor steek ik het Amsterdam-Rijnkanaal over, passeer twee EHBO-ers die een waakzaam oogje in het zeil houden en volg de treinen tot aan station Weesp. Daar ga ik onder het station door en kom aan de voorzijde opnieuw pijlen tegen van de NHWB. Ik loop de wandelaars achterna naar het centrum, waar onze wegen even scheiden. Ik maak een uitstapje naar de synagoge, waar ik meteen word herinnerd aan het doel van dit pad: zij die verdwenen zijn niet vergeten. In Weesp doen ze dat met ‘struikelstenen’. Kleine stenen met een messing plaatje, waarop de namen en informatie staan van Joden die zijn weggevoerd. Mensen voor er wie geen graf is dat je kunt bezoeken en die op deze manier toch weer een plaats hebben gekregen in hun gemeenschap. Het zijn er 59. Even voorbij de synagoge duik ik de Sleutelsteeg in. Pal voor de groene deur van nr. 3 liggen er drie glimmende stenen in de straat. “Hier woonde Hartog Goldstein. Geb. 1870. Deportatie 10.3.1943 uit Westerbork. Vermoord 13.3.1943 in Sobibor.” Een man van 73, die hier woonde met Samuel van der Hal van 62 en Rieka van der Hal-Denneboom van 71. Drie mensen, verdwenen, vermoord.

Ingetogen loop ik verder. De kerk gaat net uit en orgelmuziek stroomt langs de huizen. Het Weesper Automaten Kabinet brengt weer een glimlach op mijn gezicht. Nooit geweten dat zoiets bestond. Het museum is echter nog gesloten en ik vervolg mijn weg langs een klein fort, bastion de Bakkerschans. Dit is genoemd naar een windmolen uit 1672 die uitsluitend voor plaatselijke bakkers graan maalde. Kort daarop is er de Utrechtse Vecht, hoewel ik het water amper zie door de vele woonboten. Wanneer ik wel vrij uitzicht heb op de rivier haal ik mijn schouders op. De Overijsselse Vecht is natuurlijk véél mooier. Vlak voor Muiden kom ik weer wandelaars tegen en samen lopen we het vestingstadje binnen. Het vroegere Raadhuis trekt mijn aandacht. In de gevel is het oude stadszegel van Muiden verwerkt en dat ziet er zeer fraai uit. Een paar honderd meter verder krijg ik bij Ome Ko dan de langverwachte appelgebak. Het café zit vol wandelaars, maar ik maak het me gemakkelijk op het terras. Ik geniet van de frisse lucht, het aarzelend zonnetje, het uitzicht op de haven en het Muiderslot. Wanneer ik Muiden uitloop, kom ik eerst nog langs het Muizenfort, een van de verdedigingswerken die van dit stadje zo’n belevenis maken. Het verhaal gaat dat de naam komt van de grijze uniformen van de Nederlandse troepen in mobilisatietijd (1939-1940), maar het lijkt mij dat de naam ouder moet zijn. De mobilisatie duurde immers maar kort. Even verderop dan een graspad. Lekker zacht aan mijn voeten en met de overstapjes maak ik korte metten. Bovendien heb ik nu een prachtig uitzicht op het Muiderslot, de burcht uit 1280. Het ziet eruit als een kasteel in oorlogstijd: dikke muren, weinig ramen, veel schietgaten. Geen sierlijke kantelen of een fraaie omloop waar de adellijke dames konden flaneren. Verbaasd lees ik dat de meeste kastelen in die tijd van hout waren. Floris V kon het zich echter bakstenen veroorloven en was dus met recht ‘steenrijk’.

Ik slinger om het slot heen en beklim de dijk die me uitzicht geeft op het IJsselmeer. In een blauwe waas zie ik het eiland Pampus liggen, omringd door zeilbootjes. Ironisch, want juist aan de ondiepte bij dit in 1870 gebouwde forteiland, hebben we de uitdrukking ‘voor Pampus liggen’ te danken. Toen het IJsselmeer nog de Zuiderzee was, wachtten schepen bij dit eiland op het juiste getij om de haven van Amsterdam binnen te varen. Even verderop weer een herinnering aan de oorlog: ik wurm me tussen de anti-tankrails door om mijn weg te vervolgen. Nadat ik door iemands achtertuin ben gelopen (deel van de route!), komen me onderaan de dijk weer wandelaars tegemoet. Dit zijn de lange afstanden en de wandelaars zien er fris en opgewekt uit. Wanneer de dijk me in Muiderberg aflevert, laat ik ze dan definitief achter me. Veel van het dorp krijg ik niet te zien. Een kort stukje onverhard door een parkje en een beeld gewijd aan de vrede brengen me algauw naar de Joodse begraafplaats. Joden kennen een eeuwigdurend grafrecht en alleen in zeer uitzonderlijke omstandigheden worden graven geruimd. Bij het betreden van het kerkhof is dan ook onmiddellijk te zien dat deze zeer oud is. Aan de rechterzijde zijn de graven bijna verdwenen in een bos en ietwat overwoekerd. Sommige grafstenen worden met ijzeren beugels bijeen gehouden. Op veel stenen staan twee zegenende handen, op andere zie ik een waterkan. Eén rij is aangemerkt als Kohaniempad. Mensen met de naam Cohen of een variant hierop worden vaak langs het pad begraven. Cohen is Hebreeuws voor priester en daar een begraafplaats onrein is, is het een priester verboden om een begraafplaats te betreden. De paden zelf zijn echter niet onrein en zo kan een priester toch het graf van familie bezoeken. Het grindpad brengt me naar een monument voor in de oorlog vermoorde Joden. Op een muurtje staat een schaal witte stenen. Ik laat de namen even op me inwerken, probeer me hen voor te stellen als mens met een geschiedenis, gewoonten en eigenaardigheden. Dan pak ik een steentje en laat Juda Gaarkeuken weten dat hij niet vergeten is. De gewoonte om stenen op een graf te leggen stamt vermoedelijk nog uit de tijd dat de Joden een woestijnvolk waren. Mensen werden begraven waar ze stierven en om het graf te markeren (en te voorkomen dat de overledene door aaseters werd opgegraven) werd het graf bedekt met stenen. Nomaden op doortocht vulden uit respect voor de dode de stenen weer aan. Vele eeuwen later hebben de stenen vooral een symbolische waarde. Ze vergaan niet, zoals de bloemen die wij gewend zijn op een graf te leggen. Het is een blijvend teken dat je op bezoek bent geweest, dat de overledene is geëerd en niet vergeten wordt.

Via de uitrit verlaat ik de begraafplaats en dat is maar goed ook. Via de officiële ingang komen juist twee bekeppelde mannen binnen en even voel ik me een indringer met mijn wandelgids en camera. Het begint te miezeren en ik vrees dat de bui door zal zetten. Gelukkig niet, juist wanneer ik bij het mooiste stuk van de route kom, breekt het zonnetje door. Het Naardermeer. Een klein stukje paradijs in Nederland. Voor ik het wandelen ontdekte, was ik semi-enthousiast vogelaar. Hoewel ik mijn telescoop inmiddels aan mijn ouders heb gegeven om sterren te kijken, geniet ik nog steeds van alles wat vliegt en zingt. Daarom heb ik vandaag ook mijn verrekijker bij me. Terwijl ik het ene klaphekje na het andere open en weer sluit, kijk ik om me heen. Het Naardermeer zelf is aardig leeg, maar in de omringende weilanden zitten vogels zat. De lucht is vervuld van ganzen, maar die hebben me nooit geboeid en aan de agressieve Nijlganzen heb ik zelfs een hekel. Ik richt mijn blik op enkele plassen en ontdek twee paartjes slobeenden, die met hun brede snavels het water filteren. Verder naar achteren is de schoonheid van een zilverreiger onmiskenbaar: alsof de zon een speciaal straaltje op aarde heeft gericht. Geconcentreerd poetst de reiger zijn veren, die opbollen in de wind. Erg mooi. Uiteindelijk loop ik toch maar verder en kom uit bij een huis. In het tuinhuis zijn enkele stoelen voorzien van uitnodigende kussens. Ik ga even zitten en krijg algauw gezelschap van de bewoonster. ‘Tante Annie’ is 87 en woont hier al 65 jaar. In het begin zonder licht, gas of water. “Niemand wilde hier wonen,” vertelt ze, “maar nu heb ik een van de mooiste plekjes.” Haar man werkte voor Natuurmonumenten en heeft veel sloten nog met de hand uitgebaggerd. Ook voor haar was er veel handwerk. Wanneer schoolklassen langskomen, laat ze hen het wasbord zien dat ze gebruikte voor de wasmachine werd uitgevonden. Bij mooi weer en als ze zin heeft, zet ze koffie en cake klaar voor de wandelaars die hier langs komen. Die cake moet beslist worden verborgen onder een theedoek. Als ze dat niet doet, zien de mussen hun kans schoon. Ze draait de cake om en inderdaad zitten er aan de onderkant twee fikse gaten in, waar de brutale vogels zich dwars door het plastic hebben gepikt. Wanneer de volgende wandelaars zich aandienen om naar de smakelijke verhalen van tante Annie te luisteren, ga ik verder. Het is nog maar een klein stukje naar Bussum, het eindpunt voor vandaag. Net als de eerste etappe ben ik onder de indruk. De geschiedenis voelt een heel stuk dichterbij dan voorheen. Ik kan niet wachten tot ik verder mag.

Dag 3: Bussum – Baarn, 32 km
Zomertijd. Het is even wennen. Nu er ook nog werkzaamheden zijn aan het spoor begin ik in Bussum pas rond 9.45 met de derde etappe. Al na een paar straten, kom ik bij de synagoge uit 1931. Boven de ingang twee stenen tafelen met Hebreeuwse tekst en op de grote houten deurknoppen staat een fraaie afbeeling van een menora. De zevenarmige kandelaar is een van de oudste symbolen van het Jodendom en verbeeldt het brandende braambos dat Mozes zag op de berg Sinaï. Na de synagoge is er een redelijk lange weg naar het volgende historische punt op de route: de Joodse begraafplaats. Zodra ik het hek binnenstap, verandert de sfeer. De lucht voelt hier oud. Het is een begraafplaats die kan figureren in een spannend boek: scheve, gebroken stenen, knoestige bomen en mos onder mijn voeten. Een van de tombes is uitgevoerd als een stuk gotische kerk, met spitse lijnen. Blijkbaar is de begraafplaats niet alléén een monument, op een versgedolven graf liggen kleurige bloemen. Aan het eind van de begraafplaats is een hoek voor de Joodse graven ingericht. Hier ook het monument ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de shoa. Voor het eerst valt me op, dat er op de graven een vreemde jaartellingen staan, met getallen boven de 5000. Volgens de Joodse kalender is de wereld geschapen in het jaar 3761 v.C. Het lijkt me een erg precieze aanduiding voor iets wat niet geweten kan worden, alleen geloofd, maar het maakt me nieuwsgierig naar meer. Dit hele pad is een leerschool en ik laat me leiden door mijn vragen. Nadat ik even heb rondgekeken, ga ik weer richting de uitgang. Pas buiten op straat dringen de verkeersgeluiden zich weer aan me op, waar ik me al die tijd niet van bewust ben geweest. Wonderlijk.


Vrijwel parallel aan de heenweg, ga ik ook weer terug richting het spoor. Daarbij passeer ik het huis van de familie Polak. Isaäc, Catherina, hun dochters Greetje en Fia. In de gids staat een deel van hun verhaal: de dochters betrokken bij het verzet, de familie in 1944 opgepakt en gedeporteerd. Isaäc werd vermoord, Greetje overleefde Bergen-Belsen en Tröbitz, maar stierf alsnog in 1946. Alleen Fia, die in Auschwitz de bevrijding meemaakte, en haar moeder overleefden. In hun huis zit nu een kapperszaak. Niets herinnert nog aan de familie die hier woonde. Nee, geef mij dan maar Weesp met zijn struikelstenen. Ik vraag me af ik de naam Tröbitz zou moeten kennen, of het een van die namen is die zonder verdere uitleg kan worden gebruikt, waarbij de naam alleen al voldoende zegt om afschuw op te roepen. Het blijkt een dorpje in de Duitse deelstaat Brandenburg. Slechts 771 inwoners. Het is ook de plaats waar de Duitsers op 23 april 1945 een trein achterlieten met 2.500 gevangenen. De bedoeling was gevangen vanuit Bergen-Belsen naar een ander concentratiekamp te brengen, maar na tien dagen gependel tussen de frontlinies strandde de trein in Tröbitz. Er waren toen al 550 gevangen gestorven. Het Verloren Transport. Wat een waanzin.

Eindelijk gloort aan het einde van weer een lange straat de heide. Natuur! Nog voor ik de heide betreed, kom ik wandelaars tegen. Vanuit ’s Graveland heeft wandelsportvereniging De Weijde Blick een tocht uitgezet. Wanneer ik de pijlen negeer en de roodblauwe markeringen volg, word ik teruggeroepen. Ik loop verkeerd! Nee hoor. Ik bedank de attente wandelaars, maar vervolg mijn weg op het Westerborkpad. Of toch niet? Volgens de routebeschrijving, moet het pad door de heide gaan en slecht zichtbaar zijn. Ik wandel over een breed zandpad. Hmm… hier klopt iets niet. Al kijkend op de kaart kom ik erachter dat ik aan het begin, waar twee paden uiteen wijken, de verkeerde afslag heb genomen. Gelukkig zijn de afstanden hier kort, op een fietspad loop ik een paar honderd meter naar rechts en pik de route weer op. De zon breekt door en het is heerlijk om hier nu te lopen. Ik geniet van het geluid van de veldleeuwerik, die hoog in de lucht kwinkeleert. Mijn jasje gaat uit, maar mijn broekspijpen hou ik aan met het oog op de Joodse begraafplaatsen die vandaag nog volgen. Ik weet niet waarom, maar daar rond te lopen in korte broek staat me tegen.

Nadat ik de heide ben overgestoken, loop ik Hilversum binnen. Vlak voor het station maakte de route nog een lusje om het huis van de familie Philips. Zes mensen. Jacob en Betsy, hun kinderen Meijer, Suze, Jeannette en Beppie. Weg. Vermoord. Ook hier herinnert niets aan hun aanwezigheid. Alleen een alinea in de gids en op Internet worden zij herdacht. Beppie werd vier jaar. Vol gedachten loop ik verder, onder het station door. Aan de andere kant kom ik een intrigerend beeld tegen. Twee handen beschermen een mug. Het beeld roept op tot tolerantie en doet mij vooral denken aan die beroemde uitspraak van Ghandi. “Denk je dat je te klein bent om een verschil te maken? Probeer maar eens met een mug te slapen.” Langs het beeld loop ik het centrum in. Het is koopzondag en in de winkelstraten is het gezellig. Een man speelt prachtig op een saxofoon. Al gauw bereik ik een oude begraafplaats, die nu wordt gebruikt als stadpark. De paar platte stenen vallen nauwelijks op in het hoge gras. Tussen de vele kunstwerken staan twee monumenten. Eén stenen sokkel bevat een ruwe steen, die door de Joodse verzetstrijder Bill Minco werd meegenomen uit Mauthausen. Ook het Nieuwe Lyceum herdenkt in steen de leerlingen en oud-leerlingen die in de oorlog omkwamen.

Na een kort bezoek aan de Joodse begraafplaats van Hilversum begin ik de omgeving te herkennen. Ik weet niet waarvan, tot ik bedenk dat we met wandelvereniging WS78 weleens hier zijn gestart. Langs een drukke weg loop ik naar het laatste monument van vandaag. Ik verwacht weer een begraafplaats, maar het beeld dat de Jeugdalijah eert, staat in een plantsoen. Deze Duitse jongeren tussen de 15 en 17 jaar waren zonder hun ouders gevlucht uit Duitsland of Oostenrijk. Wat een moed was daar alleen al niet voor nodig! Hier werden ze opgevangen door de alijah-jeugd, jongeren die zich voorbereidden op emigratie naar Palestina. Zo’n 70% wist door onder te duiken de oorlog te overleven. De namen van hen die werden gepakt, staan op het monument. Nu ik het laatste monument heb gehad, gaan de broekspijpen uit. Opgewekt loop ik verder en algauw ben ik weer op de hei. Hier loop ik opnieuw verkeerd, maar opnieuw kom ik er met de kaart prima uit. Wel heb ik een hoekje afgesneden, maar ik heb geen zin om terug te gaan. Boven de heide zie ik maar liefst drie soorten vliegtuigen: zweefvliegtuigen cirkelen op de thermiek, een motorvliegtuigje irriteert me met zijn snerpende geluid en een stel hobbyisten speelt met radiografisch bestuurbare toestelletjes. Leuk om te zien. Het is flink druk op de hei, alsof half Hilversum is uitgelopen. Bij een recreatieplas plof ik even in het zand om van de zon te genieten. Ik neem me voor om na een half uurtje weer verder te gaan, maar met een goed boek vliegt er bijna een uur om. De middag begint wat af te koelen en loom ga ik weer op pad. Het laatste stuk naar Baarn voert vrijwel geheel door het bos en ik ben gelukkig. Bos verveelt nooit. Een bonte specht laat zich goed zien en talloze kleine vogeltjes kwetteren opgewekt. De dennegeur is bedwelmend, rijk en vol beloften. Het zand voelt goed onder mijn voeten. De route loopt nu vrijwel langs het spoor en hoewel ik af en toe de markering kwijt ben, vertrouw ik erop dat het pad langs het spoor de goede is. Bij een voetgangersbrug maant de gids me door te lopen naar de klinkerweg, terwijl er toch ook een mooi zandpaadje is naar het station. Ik ben eigenwijs en kies het zandpad, tot ik een beeld aan de achterzijde passeer. Het buitengewoon patriottisch ogende beeld, eert de verzetshelden Gerard en Lodo van Hamel. Vastbesloten meer over hen te ontdekken, overbrug ik de laatste meters naar station Baarn dat voor vandaag mijn eindpunt is.

Dag 4: Baarn – Amersfoort-Schothorst, 20 km
Vanuit de stationshal van Baarn loop ik tegen het eerste oorlogsmonument aan, de kransen van 4 mei nog vers. Als snel verruil ik de straten voor een fietspad tussen de weilanden en het spoor, met de kerktoren van Amersfoort al fier aan de horizon. Zo nu en dan vallen er een paar druppels en de wind maakt er een redelijk frisse dag van, maar op de momenten dat de zon schijnt, zou je waarachtig geloven dat het mei is. Groepjes scholieren zijn bezig met een speurtocht en op een omgeploegd akker verraad een kievit zijn positie enkel door het geluid dat hij maakt. Er is een klein stukje onverhard over een dijk van het waterschap en dan loop ik via een industrieterreintje Amersfoort binnen. Een paar straten verder is er aan de linkerzijde van de weg een begraafplaats. Dit is echter een ‘gewone’ en dus loop ik hem voorbij. Even verderop zie ik boven een deur een Hebreeuwse tekst en achter die muur vermoed ik de Joodse begraafplaats die in het boekje staat aangegeven. Ik bel aan bij nr. 126, want de begraafplaats kun je alleen bereiken via een schuttingdeur in de achtertuin. De stenen staan op pas gemaaid gras, een oase van rust en kalmte in het stadsgedruis. Tegen de achtermuur staat een monument voor 55 onbekende Joodse slachtoffers uit kamp Amersfoort. De lichamen zijn afkomstig uit een massagraf op de Leusderheide. Ik deel het gras enige tijd met de kauwtjes die hier naar rupsen zoeken en lever dan de sleutel van de poort weer in. Als ik verder loop, keert het geluid van de stad terug alsof er een zeepbel uiteen is gespat. Verder gaat de route, dwars door station Amersfoort, dat ik nog nooit van de achterkant heb gezien. Aan de voorzijde gaat de route niet richting centrum, maar in een vrij rechte lijn op concentratiekamp Amersfoort af.

Ik nader het kamp door het bos. Het is stil, alleen de vogels kwetteren. Dan kom ik terecht bij een trap, die ik afdaal naar de Stenen Man. Een enorm, imponerend figuur. Uitgemergeld, de vuist gebald in machteloze woede. Maar ook krachtig en uitdagend. Het komt me passend voor dat dit beeld is gemaakt door iemand die het kamp heeft overleefd, Frits Sieger. Het staat aan het eind van de door gevangenen uitgegraven schietbaan, op de plaats waar na de oorlog enkele massagraven met gefusilleerde gevangenen zijn ontdekt. Nu rijst het beeld op uit een krans van bloemen, een stil eerbetoon. Het voelt goed om hier alleen te staan, zonder mensen om me heen. Alsof het zo hoort. Er is even niets anders dan dit. Stilstaan bij het verleden. Respect voor de mensen die hier hun leven hebben gegeven. Ruim 35.000 mensen verbleven tussen 1941 en 1945 voor kortere of langere periode in dit concentratiekamp. De enkele honderden Joden waren in de minderheid, de bevolking was divers en bestond uit verzetsmensen, onderduikers, gijzelaars, politieke gevangenen, asocialen, Jehovah’s getuigen, Russen. Elk om andere redenen vervolgd en het enige wat we nu nog voor hen kunnen doen, is hen herinneren. Tussen de hoge taluds loop ik richting het kamp. Aan weerszijden staan foto’s van nu volwassen oorlogskinderen, die vertellen wat ze hebben meegemaakt. Voor hen was het einde van de oorlog niet de bevrijding waar ze zo op hoopten. “Ik was gewend te vluchten, te bedelen, zelfs te stelen; ik wist niet wat een normaal leven was,” staat er bij de foto van Abraham Lewkowitsj. Ook Tova Rotem had het moeilijk. “Ik ben na de bevrijding als pakketje van het ene adres naar het andere doorgeschoven. Ik had niets, geen huis, geen familie. Niemand wilde me.” Een enkele foto toont het jarenlange lijden in een vermoeide blik, een neergeslagen oogopslag. Toch is er ook hoop, in een krachtig kijken. Een toekomst. “Ik heb twee kinderen, vijf kleinkinderen en één achterkleinkind,” verhaalt een ander. “We zijn een grote, hechte familie. Dat is mijn revanche op de Duitsers.” En zo is het.

Aan het begin van de schietbaan is het nog maar een paar stappen naar de wachttoren, die de ingang van het museum markeert. Een grote groep schoolkinderen is zojuist aangekomen en drie gidsen debatteren of er een paraplu nodig is op de rondleiding. Ik glip langs ze heen naar binnen en stuit op een aantal vitrines met schrijnende overblijfselen van het kampleven. Een miniatuur schaakspel, een geïmproviseerde rozenkrans, binnengesmokkelde hosties. Het leven ging door, ook binnen deze muren van prikkeldraad. Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort was een transitkamp, waar onder meer mensen die zich aan de ‘arbeitseinsatz’ wilden onttrekken alsnog werden voorbereid op uitzending naar Duitsland. Het was ook een straf- en werkkamp. Vooral de Joden moesten onder zware omstandigheden werk verrichten. Door de geïsoleerde ligging werden kampbeulen, voormalige bewakers uit Dachau, er niet in hun wreedheid beteugeld.

Via de achteruitgang van het museum kom ik terecht op de plaats waar de bunkercellen stonden. Stenen trekken lijnen over de grond, geven aan hoe klein de cellen waren. Eén man wist te ontsnappen door met een lepel het beton rond een tralie weg te bikken. Vandaar gaat het pad in een halve cirkel naar de ‘rozentuin’, een afgescheiden deel van de appèlplaats waar gevangenen voor straf tot wel 48 uur stil moesten staan of werden mishandeld. Door zich voor te stellen dat de punten van het prikkeldraad doorns van rozen waren, werd de kwelling geestelijk beter hanteerbaar voor de gevangenen, volgens de uitleg. Ik denk erover na. Over hoeveel innerlijke kracht kan een mens beschikken? Dat mensen, onder de zwaarste omstandigheden, toch nog hoopten, zochten naar licht. Hier kun je niet staan zonder ontroerd te raken, mee te voelen. Sommige dingen wil je je niet kunnen voorstellen, maar het gedicht ‘Zondagavondappèl’van B. Nijenhuis is aangrijpend:

Links vóór mij kreunt er één. We dringen hem tot zwijgen

Verplaatsen af en toe geluidloos onze voet

Om door dit klein beweeg de macht weer te verkrijgen

Van ’t al te lange staan dat ons verstijven doet.

 

Wat duurt het lang! Daarom komt op die verzuchting

Als antwoord ’t zwak gerucht dat gaat van rij tot rij

Eén man ontbreekt… waarschijnlijk een ontvluchting…

Zo zij God hem… maar dan ook ons nabij.

Nu hebben ijzeren zuilen, met prikkeldraad omwikkeld, de plaats van de gevangenen ingenomen. Een paar zijn vrij van het grijsgepunte staal, daar kronkelt het groen van rozen omhoog. Nog zonder bloemen. Ik weet zeker dat die komen gaan.

Ik voltooi mijn ronde door het kamp. Langs de wachttoren, voorbij de scholieren die stilletjes luisteren naar de uitleg van hun gids. Het Westerborkpad slaat hier rechtsaf, terug naar Amersfoort, maar ik kan nog geen afscheid nemen van deze plek. Niet voor ik een saluut heb gebracht aan de 101 Sovjet-krijgsgevangenen die hier gestorven zijn. Konijntjes schieten weg voor mijn voeten als ik naar het monument toeloop. Dat staat in het bos, op de plek waar degenen die de eerste wreedheden overleefden, alsnog zijn neergemaaid. De Duitsers wilden de Russen gebruiken om te laten zien hoe onderontwikkeld dit Aziatische ras was. Bij aankomst was er een filmploeg aanwezig om propagandamateriaal op te nemen. De Duitsers gooiden de uitgehongerde Russen brood toe, in de veronderstelling dat ze erom zouden vechten. De soldaten verdeelden het echter brood eerlijk en gedisciplineerd. Het moet indrukwekkend zijn geweest, maar het bleek een vergeefse daad van verzet. Nadat 24 Russen waren gestorven door uithongering, ziekte en mishandeling, werden de overige 77 geëxecuteerd. Het gladde steen weerspiegelt de kransen die er iets meer dan een week geleden voor zijn geplaatst. In mijn gedachten past het bij de Sovjet-geest, trots en hard.

Een laatste monument passeer ik wanneer ik op het punt sta het kamp achter me te laten: de grensbeuk. Gevangenen zagen deze 200-jarige beuk, symbool voor de vrijheid, als ze het kamp in gingen. In 2000 werd de toen al ernstig zieke boom omver gereden door een busje. De dikke stam ligt te vergaan in de berm. Eerst is de boom gestorven, nu sterft het hout, langzaam, in zwart en bruin. Een trage stroom leven die tot stilstand is gekomen en gestold. Ik word aangetrokken door de vormen in het hout, een kunstwerk op de vierkante centimeter. Hier kan geen kunstschilder aan tippen.

Het is een lange trek naar Amersfoort. Het centrum doorkruisen duurt kort. Ik ben er pas nog geweest en heb daarom weinig aandacht voor de prachtige huizen, de grachten en de mensen die vrolijk inkopen doen. Het komt me wat onwerkelijk voor, de reis terug naar het nu. Alleen de Koppelpoort uit 1425 doet me weer even stilstaan en genieten. Hoe vaak ben ik hier niet langsgekomen met de trein, genietend van dit prachtige bouwwerk? Toch ademt ook deze poort de sfeer van oorlog, strijd en lijden, met zijn raddraaiers en de houten uitbouw boven de waterpoort, vanwaaruit gloeidende pek naar beneden kon worden gegooid. Gelukkig is dat langer geleden en ken ik die verhalen niet. Ik heb even genoeg bagage opgedaan voor één dag.

Dag 5: Amersfoort-Schothorst – Harderwijk, 39 km

Het is koud en het regent. Ik zou thuis kunnen blijven, maar wandelen is een heerlijke verslaving en ik heb een shot nodig. Zonder overstappen bereik ik het startpunt voor vandaag: Amersfoort-Schothorst. Gehuld in een poncho laat ik de stad achter me, alhoewel er aan de horizon weer nieuwe gebouwen opdoemen. Er zijn vooral weilanden, met en zonder koeien en de eerste maisplanten steken hun kopjes boven de zwarte aarde uit. Na een uurtje bereik ik Nijkerk. Hier zet ik mijn MP3-speler aan, waar ik van tevoren de verhalen op heb gedownload van het Westerbork Luisterpad. Verhalen van getuigen, buren, neven en nichtjes, over het leven en de gebeurtenissen van toen. Zoals de zelfmoord van het slagersechtpaar Bram en Saar in 1941. Joden die niet eens gelovig waren, zelfs varkensvlees verkochten. Toch kregen ze een oproep om op het gemeentehuis te verschijnen. Ze durfden het niet aan, waren bang om hun goede levensstijl te verliezen. Liever dan wachten op het onvermijdelijke, kozen ze hun eigen weg. Door naar de stemmen te luisteren van mensen die hen kenden, die nog weten dat ze het nieuws hoorden en voelden ‘dit is niet goed’, krijgen de overledenen een hart en een gezicht. Het zijn geen anonieme namen meer, maar mensen met wie je mee kunt voelen.

Indrukwekkend is ook het verhaal van burgemeester Zwaantinus Bruins Slot, verteld door zijn dochter. Een jonge, zeer integere man, die vanaf het begin er alles aan deed om ‘zijn’ Joden te beschermen. Ontsloeg geen Joodse ambtenaren, weigerde borden ‘Voor Joden verboden’ op te hangen en hield de Joden binnen zijn gemeente door ze te laten werken aan het riviertje De Laak. Zijn dochter Jo van der Hooning – Bruins Slot herinnert zich hoe ze telkens afscheid namen, verwachtend dat vader niet zou terugkeren als hij weer eens op het matje werd geroepen. Maar steeds kwam hij ermee weg. Eind maart 1943 moesten de Nijkerkse Joden zich dan toch melden in Kamp Vught. Zijn dochter leest zijn dagboekaantekeningen voor. “Van mijn zijde beloofde ik dat zodra de oorlog over was, ik ze weer zou ophalen, waar ze zich ook bevonden, in Duitsland of Polen. Ik meen het en wil het ook graag geloven.”

Hoewel de verhalen aangrijpend zijn, merk ik dat het voor mij niet werkt, de geluidsfragmenten op mijn MP3. Het verkeer raast langs, waardoor woorden verloren gaan in geruis van banden op nat asfalt en motorgeronk. Zelfs het geritsel van mijn poncho is teveel. Mijn aandacht is verdeeld en ik wil deze verhalen zorgvuldig, in stilte beluisteren. Een rustiger plek opzoeken is lastig. De route voert dwars door het dorp er is geen ontkomen aan het verkeer. Ik besluit de verhalen te bewaren voor later, thuis waar ik in gepaste stilte luisteren kan. Op een hoek van een straat staat het Joods monument van Nijkerk. Gekleurde stenen vormen samen een Davidsster, die een boekrol ondersteunen waarop de namen van de slachtoffers zijn aangebracht. De steen huilt drie tranen. Twee bevatten een sleutel van de voormalige synagoge, de derde is leeg, het gat symboliserend dat het verdwijnen van deze mensen heeft achtergelaten.

Over een stukje voormalige spoorlijn verlaat ik Nijkerk. De route wordt iets groener en er verschijnen meer en meer bomen langs de weg. Dan, tot mijn grote plezier, een zandpad. Even later is er zelfs een nauw bospaadje dat meanderend door het frisse loof huppelt. Als ik op een bankje zit om wat steentjes uit mijn schoen te pulken, merk ik dat het droog is geworden. Nu ik mijn plastic poncho uit kan doen, hoor ik weer vogels. Talloze spechtenjongen piepen om het hardst om voedsel, verborgen in het beschuttend hout. Er is een heidegebiedje van Natuurmonumenten met een lege schaapskooi en een boom vol wildgebreide patronen, waar vogels draadjes uit kunnen halen om hun nesten mee te bekleden. Wanneer ik langs een weiland loop, vliegen enkele kieviten op. Blijkbaar vinden ze me een bedreiging voor hun kroost, want al gauw duiken ze om de beurt op mijn hoofd af. Ik onderdruk de neiging om weg te duiken, ze komen nooit heel dichtbij en zijn ongevaarlijk. Het is best amusant, om die grote vogels (van zo dichtbij tenminste) op je af te zien komen en net voor ze op mijn kruin neerstorten weg te zien draaien. Gelukkig is het weiland niet lang en algauw keren ze terug op hun nesten, er vast van overtuigd dat ze me hebben weggejaagd.

Langzaam nader ik Putten. Een dorp in een macaber rijtje. Lidice, Distomon, Maillé, Oradour-sur-Glane. Dorpen waar de Nazi’s hard toesloegen, als vergelding voor aanslagen. Ik had er al wel iets van gelezen, maar het was nog niet doorgedrongen. Tijdens de razzia van 1 en 2 oktober 1944 zijn 659 mannen uit dit dorp weggevoerd. 71 werden vrijgelaten of sprongen uit de trein naar Neuengamme. Slechts 48 van de 588 mannen die in dit concentratiekamp aankwamen, keerden terug. Aan de rand van het dorp staat het beeld van een weduwe. Jong nog, met neergeslagen ogen. Haar gezicht is gericht naar de Oude Kerk, vanwaar de mannen werden weggevoerd. Naast het Herdenkingshof staat een klein gebouwtje, een Gedachtenisruimte, met informatie over de tragedie die zich hier voltrok. Het gelovige Putten was een verzetshaard, vanuit het geloof diende onrecht immers bestreden te worden. Het geweer weigerde, de aanslag mislukte. De Nazi’s overleefden en besloten een voorbeeld te stellen. Nadat de mannen waren weggevoerd, werden 110 huizen platgebrand. De vlammen waren tot in Ermelo te zien. In de Gedachtenisruimte wordt het leed voelbaar. Briefjes, door de mannen uit de trein gegooid. Foto’s. Verhalen. Steeds minder Puttenaren bleven er over, vele bezweken aan het harde werken op een mager rantsoen. De dominee in Duitsland, die zorgde dat de doden met respect werden begraven. En dan die muur, met veel te veel namen. Het is maar een klein gebouwtje, maar hier is het dan eindelijk volkomen stil.

Nog één keer zet ik mijn MP3 aan voor het verhaal over de burgemeester van Putten, Klinkenberg. Hoe anders dan de stille kracht van de Nijkerkse burgervader. Een NSB-er, een Jodenjager. In de bossen en landerijen rondom Putten fanatiek op zoek naar alles wat Joods en anti-Duits was. Iemand die wantrouwen zaaide. Pas in het laaste oorlogsjaar brak hij met de NSB en werkte Duitsers tegen. Ik geloof geen moment dat de man daadwerkelijk tot inkeer is gekomen, maar vermoed dat hij probeerde zijn hachje te redden. Toch werpt het een interessante vraag op. Kan er zelfs uit lafheid iets goeds voortkomen? Het verhaal, het contrast tussen de burgemeesters van Nijkerk en Putten, illustreert hoe groot de invloed van moed, maar ook van haat kan zijn. Toch heb ik zo mijn vraagtekens bij dit fragment. Het eindigt met de oude stem van Evert Hamstra. De voice-over doet het voorkomen alsof zijn reprimande bij de burgemeester iets te maken had met diens onvermoeibare speurtocht naar de Joden, legt die link in duidelijke bewoordingen. Maar nee, de knaap had de burgemeester een zuiplap genoemd. Het loopt met een sisser af. 

Na Putten besluit ik verder te gaan naar Harderwijk. Het is nog vroeg en ik heb tijd. Kort nadat ik het spoor ben overgestoken, kom ik bij kasteel De Vanenburg. Een echt kasteel is het niet, eerder een groot landhuis achter een zwierig hek. Er worden nu conferenties gehouden en gezien de vele bewakingsamera’s die de parkeerplaats in de gaten houden, zijn het geen occasions die hier worden gestald. In de oorlog was hier een werkkamp, van arbeiders die een stuk Zuiderzee moesten droogleggen. Uit de brieven van David Brandon aan zijn vrouw blijkt dat de arbeiders het relatief goed hadden. Voldoende eten, ‘frische kamers’ en het werk werd zelfs betaald. Toch was het schijnveiligheid, is ‘goed’ een misleidende term wanneer je leven niet meer van jou is. In oktober 1942 werden de arbeiders naar Duitsland gevoerd. David Brandon keerde niet terug.

Hierna volgt er bos en ik ben weer even gelukkig. Een prachtig beekje slingert door langs de voeten van statige beuken en het enige wat de foto ontsiert, is een dode boom van ongeveer twee vuisten dik die het water overspant. Ik kijk, ik twijfel. Hoe zwaar kan een boom zijn? Ik glip en glij naar beneden, tot mijn voeten het water net niet raken. Met horten en stoten weet ik het houten lijk om zijn as te draaien, tot de beek er weer ongeschonden bijligt. Zo is de foto veel mooier. Tevreden vervolg ik mijn weg. Bij de Groevenbeekse Heide word ik over het fietspad gestuurd, maar parallel ligt een zandpad, met uitzicht op de hei. Ik loop Ermelo binnen en weer uit.

Vlak voor Harderwijk zie ik in de verte twee andere wandelaars. Ze slaan rechtsaf, net als ik zodadelijk ga doen. Zou het? Wanneer ik ze heb ingehaald, blijkt dat de oudere dames ook het Westerborkpad lopen. Een stukje maar, vanaf Putten tot hier. Ze lopen het pad niet op volgorde, maar pikken telkens een stukje hier en daar. Ik kan ze vertellen dat Amsterdam zeker de moeite waard is om nog eens te lopen en dat de route er goed bepijld is. Maar ze hebben duidelijk geen zin in een praatje, want al bij het eerstvolgende stoplicht doen ze een poging om me kwijt te raken. Jammer. Ik geef ze hun zin en loop door. In gedachten verzonken loop ik het Joodse kerkhof voorbij. Ook de diverse onderduikadressen die ik vandaag ben gepasseerd, zijn ongemerkt aan me voorbij gegaan. Door de regen, en doordat de route zo goed bepijld is, heb ik het boekje vandaag in mijn rugzak gelaten. Is dat erg? Ik besluit dat ik na de eerste etappes wel genoeg begraafplaatsen heb gezien en ga niet terug. Even later ben ik alweer op station Harderwijk.

Dag 6: Harderwijk – Nunspeet, 39 km
Nu de route in mijn eigen achtertuin is aanbeland, is de aanreis een makkie. Zo komt het dat ik zaterdagochtend al om 6.45 de eerste stappen zet in Harderwijk. Ik werp een glimp op het water en de windmolens in de verte en doorkruis het slaperige centrum waar donkere winkelpanden en lege terrasjes wachten op bezoek. Ik let niet goed op en loop daarmee het woonhuis van de familie Härtz voorbij. Abraham en Grietje, met hun dochter Jetje. In 1942 moest Abraham zich melden in het Joodse Werkkamp ’t Wijde Gat in Staphorst, vanwaar hij korte tijd later werd overgebracht naar Westerbork en gedeporteerd naar Auschwitz. Grietje en Jetje doken onder, maar trokken vanwege een dreigende huiszoeking in bij schoonfamilie in Harderwijk. Korte tijd later werd de hele familie opgepakt. Geen van hen overleefde de oorlog.

Hoewel ik nu toch al een tijdje op pad ben en de nodige verhalen heb gelezen en gehoord, blijft het onvoorstelbaar dat mensen zoiets kan worden aangedaan. Ik weet dat er in totaal zes miljoen Joden zijn vermoord, maar al lopend krijgt dat abstracte cijfer langzaam een gezicht. Mensen met namen, hopen en dromen. Mensen die liefhadden of sjachrijnig waren, die je aan het lachen konden maken, of aan het huilen met muziek. Unieke mensen en elke verdwijning is een verlies. Zoals ook het luisterfragment over de arrestatie van de familie Philips. Ze zaten ondergedoken, maar hun beschermer versprak zich in het openbaar. Een buurmeisje vertelt over de schaamte die ze nog steeds voelt, de machteloosheid van het niets kunnen doen om de deportatie te voorkomen. Na al die jaren is de pijn nog steeds hoorbaar in haar stem. Even later kom ik langs de oude synagoge en daar staan ze tussen de andere vermoorde Harderwijkers: zeven namen Härtz en de drie Philipsen op de gedenksteen, waaruit een hap is genomen als symbool dat de wereld incompleet is zonder hen.

Harderwijk is groter dan ik dacht en het kost een tijdje voor ik de stad achter me laat. Dan steek ik het spoor en de snelweg over en bevind me plotseling in een compleet andere wereld. Thuis. De Veluwe. De bossen en heide en zand waar ik nooit genoeg van krijg. Het ruikt zo lekker! Ik verruil het fietspad voor zand. In de verte huppelt een klein konijntje en als ik dichterbij kom, zie ik dat het een jonkie moet zijn. In plaats van te vluchten, drukt het zich plat in het zand. Wat een goede camouflage is die bruine vacht. Het lukt me om een paar foto’s te maken, maar een stap naar voren en het dier besluit toch maar te vluchten. Van het bos kom ik in het Hulsthorster Zand, een prachtig gebied. De zon schijnt, het zand licht op, het roodachtige gras golft in de wind. Terwijl ik naar het uitzichtpunt kuier, zie ik in het zand talloze sporen. Ree en hert. Blijkbaar op weg naar het nieuwe wildviaduct dat hier is geopend. De wandelroutes zijn er voor omgelegd, een klein stukje maar gelukkig. Op het uitzichtpunt pauzeer ik even. Aan zoveel schoonheid kan ik niet voorbij lopen zonder er even bij stil te staan om het te bewonderen. Een kwartiertje en een banaan later begint de wind toch wel erg fris te worden en ga ik toch weer verder. Ik passeer het ‘Monument du souvenir’, een kunstwerk waar je munten kunt slaan met een spreuk erin. Helaas hebben onverlaten de lipjes van bierblikjes in het apparaat gegooid, waardoor er nu niets meer mee te beginnen is.

Na het zand steekt de route al gauw weer het spoor over en kom ik in het buitengebied van Nunspeet, weilanden met prachtig bloeiende bloemenranden. Verderop is er nog weer een bos, lekker modderig. Even later ben ik in Nunspeet. Hier kom ik als eerste langs het uitkijkpunt van het Veluwetransferium en daar moet ik natuurlijk even op. In het gebouwtje aan de voet van de toren is een openbaar toilet en dat komt altijd van pas. Met zijn 30 meter komt de toren maar net uit boven de omringende bomen, van mij had hij nog wel 20 meter hoger mogen zijn. Het paneel waarop de dorpen in de omgeving staan vermeld, was duidelijk niet hufterproof en is volkomen vernield. Gelukkig ken ik de omgeving en dat kerkje moet ’t Harde zijn. Zwolle is duidelijk herkenbaar aan zijn IJsseltoren, het hoge kantoor van de ABN-AMRO en de twee pijpen van de IJsselcentrale. Eenmaal beneden ga ik in een vrij rechte lijn op Vierhouten af. Het spoor, dat me zowat de hele reis gezelschap heeft gehouden, laat ik nu ver achter me, maar het is de moeite waard. Na Vierhouten draai ik namelijk om, om via een andere weg weer terug te gaan. En die weg voert langs het Verscholen Dorp, een van de wonderlijkste onderduikverhalen die ik ken. Midden in een dicht bos waren negen halfondergrondse hutten. Daarin leefden tussen februari 1943 en oktober 1944 zo’n 80 tot 100 ondergedoken mensen, Joden, geallieerde piloten maar ook een gedeserteerde Duitse soldaat. In oktober 1944 werd het kamp ontdekt, toen twee jagende SS-ers een jongen die water haalde een brandgang zagen oversteken. De meeste onderduikers konden ontkomen, acht werden gefusilleerd.

Ik kan me niet voorstellen wat een onderneming dat geweest moet zijn, zo’n groot kamp te voorzien van levensmiddelen, water, de medische zorg die ongetwijfeld nodig was. Wat een helden, die tante Cor en Opa Bakker en advocaat Von Baumhauer uit Vierhouten. En al die anderen die hun bijdrage hebben geleverd. Het oorspronkelijke ‘Pas-opkamp’ (genoemd naar de Pas-opweg) is verdwenen, maar drie hutten zijn getrouw nagebouwd. Tussen de houten palen komt wat daglicht naar binnen, maar nog steeds is het erg donker. Een stevige tafel in een hoek, bedsteden tegen de achtermuur. Het is een kleine ruimte, alleen in het midden kun je rechtop staan. En de bedsteden zijn krap, languit liggen lukt niet. Honderd man verdeeld over negen hutten? Dat zijn zo’n 11 man in een hut van wat, vier bij vijf meter? Natuurlijk was er meer bewegingsvrijheid dan op een zolderkamer of een kelder, maar toch. Het blijft behelpen. En het blijft een onnatuurlijk, gedwongen leven. Een leven in de marge, omdat anderen je haten. Hoe onvoorstelbaar is dat toch. En wat mag ik van geluk spreken, dat ik dergelijke haat nooit heb meegemaakt.

Na het kamp loop ik door het bos terug naar Vierhouten. Volgens de gids is deze route goed toegankelijk voor rolstoelers en op de kaart staat geen alternatief aangegeven, maar daar heb ik zo mijn vraagtekens bij. Op de heenweg was er mul zand en modder, nu een smal bospaadje. Misschien onderschat ik de rolstoelers, maar dit lijkt me geen gemakkelijke opgave. Maar al gauw kom ik bij een asfaltweg die dwars door het bos helemaal terug naar Nunspeet voert, mijn eindpunt voor vandaag.

Dag 7: Nunspeet – ’t Harde 31 km
Terwijl het gisteren nog stortregende, is het vandaag een stralende dag. Wanneer ik in ’t Harde aankom, geniet ik even van de zon…voor ik me realiseer dat ik een station te vroeg ben uitgestapt. Even wachten op de volgende trein dan maar, die me een half uurtje later alsnog in Nunspeet aflevert. Vanaf het station kuier ik het dorp in, door een lege winkelstraat waar een etalage vol fleurige hoeden me opvalt. Bestaat zoiets nog? Natuurlijk, dit is de Veluwe. Even verderop lopen de eerste dames in sombere kleuren, mét hoed, naar de kerk.

Bij het stadhuis staat het eerste monument van vandaag, dat herinnert aan de bevrijding van Nunspeet door Lord Strathcona’s Horse (Royal Canadians). Ik vind het een aparte naam en op internet blijkt Lord Strathcona geboren als Donald Smith. Dat is meteen een van de weinige dingen die gewoontjes aan de man zijn, want hij was verantwoordelijk voor een transcontinentale spoorlijn dwars door Canada in een tijd dat het land totaal onontgonnen was. Het is een verhaal van doorzettingsvermogen en heldenmoed, en lijkt me passend dat een dapper legeronderdeel zijn naam draagt, maar hoe hij aan zijn nieuwe naam is gekomen wordt niet verteld. Even verderop in een park een tweede monument. Dit keer een lijst namen met data erachter. Vreemd genoeg is er aan die data veel af te lezen, alsof het hele verloop van de oorlog op deze ene zuil is samengevat. Drie mensen zijn gesneuveld in mei 1940 en één in februari 1942. De inval, het korte gevecht en de overgave, met moedige mensen in ondergronds verzet. Eind 1944 zijn er twee mensen gefusilleerd en in maart 1945 nog eens vijf. Uit de leeftijden maak ik op dat er een vader en zoon onder de doden waren. Ik vraag me af wat de reden geweest kan zijn dat juist zij zijn uitgekozen om te sterven. Vergelding na een verzetsdaad? Gevonden onderduikers? Het internet blijft stil. Vier mensen worden herinnerd omdat ze zijn overleden in concentratiekampen. En vier Nunspeters zijn gesneuveld in Nederlands-Indië, van 1942 tot 1949. Ik blijf het ironisch vinden, dat na alles wat Nederland zelf in de oorlog heeft meegemaakt, terwijl in Neurenberg de oorlogsmisdadigers nog werden berecht, we in Nederlands-Indië een ander volk haar onafhankelijkheid misgunden. Natuurlijk zit er meer achter, maar de tegenstrijdigheid ervan blijft me telkens verbazen.

Nunspeet is zo groen dat de overgang naar het bos niet als een grote verandering voelt. Op een parkeerplaats rijden auto’s af en aan en worden honden in- en uitgeladen. Eén man heeft een boxer bij zich, die vrolijk om hem heen drentelt. Ik bekijk hem met bewondering, want worstelend met twee krukken loopt hij moeizaam, maar vastberaden het bos in. Het pad is breed en parkachtig. Wanneer ik een weg oversteek, staat aan de linkerkant een onopvallend huis tussen de bomen. Wiltsangh 29. Verschillende mensen die naar kamp Westerbork werden gedeporteerd, kregen de tip om drie kilometer voorbij Nunspeet uit de trein te springen. Daar werden ze opgevangen door de toenmalige bewoners van dit huis en verder door het verzet overgebracht naar onderduikadressen. De namen van de bewoners worden niet genoemd en dat vind ik jammer. Het zijn immers helden, onmisbare schakels in de weg naar vrijheid voor mensen die weinig hoop hadden. In gedachten neem ik mijn petje voor ze af. Respect! Uiteindelijk kom ik bij een breed stuifzandgebied, de Zoom, dat ooit zo groot was dat het Nunspeet zelf bedreigde. Nu moet het zand worden geholpen, achter een hek van prikkeldraad is de vlakte kaalgemaakt in de hoop dat het stuifzand weer terugkomt. Zo op het oog wordt het gebied dan twee keer zo groot. Links van het pad is het zand nu ook al indrukwekkend, beschenen door een warme zon en met een mooie Hollandse wolkenlucht erboven. De bepijling op dit stuk is wat minder. Hoewel ik met behulp van het boekje niet verdwaal, moet ik goed lezen om mijn weg te vinden. Nog weer een stuk verder zie ik weer regelmatig markeringen en die brengen me snel en betrouwbaar naar ’t Harde. Twee weken geleden ben ik hier ook geweest, met de Ko-Kalf wandeltocht en toch ziet alles er nu anders uit. Wandelen verveelt nooit.

Ik sla niet af naar het station, maar ga naar links voor de lus naar Elburg. Kort voor ik afsla naar kasteel Zwaluwenburg, loop ik nog een klein stukje rechtdoor, zoals de gids adviseert. Daar staat een klein monument voor Theodore H. Bachenheimer, een Jood zo te zien aan het stervorminge monumentje. Maar vooral een geallieerde soldaat, die in de onderduik enige tijd wist te overleven. Na zijn eerste arrestatie ontsnapte hij, bij de tweede kreeg hij daar geen tijd voor. Op 22 oktober wisten de Duitsers hem weer gevangen te nemen. Die avond stopte er rond 21 uur een truck van de Wehrmacht in ’t Harde. Omwonenden hoorden twee schoten en vonden het lichaam van Theodore H. Bachenheimer de volgende dag. Op de plaats waar hij werd gefussileerd, werd kort na de oorlog een gedenkteken opgericht. Toen men er na halverwege de jaren ’80 achterkwam dat hij een Jood was, werd het gedenkteken veranderd in een Davidster. Het doet me goed dat het gedenkteken met zorgvuldige aandacht wordt omringd. Het lijkt misschien een klein gebaar, om na al die jaren de manier van herinneren aan te passen, maar het laat zien om dat het hier om een uniek individu gaat. Het is teken van eerbied en respect en ik bewonder zowel de man zelf, als degenen die hem ook na zijn door nog op deze wijze eer betoonde.

Terwijl de kerk uitgaat en de hoedjes zich huiswaarts begeven, wandel ik richting het kasteel. Eerst kom ik nog langs de tuinen van A. Vogel, maar eerlijk gezegd boeit me dat niet zo. Planten en bloemen in nette rijtjes. Het blote voetenpad laat ik eveneens links liggen, ik wil door. Een paar bochten verder is er dan het kasteel, dat eerder oogt als een groot landhuis. Of een studentenhuis, met die fietsen en oude auto ervoor. Aan de voet van het bordes miauwt een poes om binnengelaten te worden. Ik snap best dat je in zo’n monumentale deur geen kattenluikje mag maken, maar als kattenliefhebber vind ik het even geluid moeilijk te verdragen als een huilend kind. Snel maar weer verder. Op de ballustrade van een bruggetje rust ik even wat uit en peuzel een banaan op. Het water oogt bruin en levenloos, alleen de talloze kleine vliegjes erboven zorgen voor wat leven in de brouwerij.

Via een redelijk groene route loop ik Elburg binnen. Dat is nog eens een prachtig stadje. Een heuse vestingstad, waarvan de gracht, de muren en torens nog intact zijn. Daarnaast staat Elburg bekend om zijn met keitjes ingelegde stoepen en inderdaad kom ik voor talloze huizen fraaie mozaieken tegen. Het Westerborkpad draait en kronkelt, tot ik zowat elke prachtige straat heb gezien. Eén staat zo vol bloeiende planten dat het wel een levende tuin lijkt. Het Joodse kerkhof ligt buiten de stadswal, een klein ommuurd hofje vol scheve stenen. Met ongeveer twintig gezinnen was de Joodse gemeenschap begin 19e eeuw al niet zo groot en van de in de oorlog gedeporteerde Joden keerde niemand terug. Hun 21 namen staan op een gedenkplaat op de buitenmuur. Even verderop een monument voor een ongeval van recenter datum. Een ramp wil ik het niet noemen, als is het dat voor de betrokkenen vast wel. Maar het woord wordt tegenwoordig te pas en te onpas gebruikt en dat staat me tegen. In 1994 was koor De Lofstem op weg naar Duitsland, toen de bus verongelukte. Zeven leden kwamen om, 39 raakten gewond. Een zilveren muziekbalk met zeven noten ligt in het gras. Ook dit doet me even stilstaan bij het heden. Hoe vluchtig is alles. Het kan zomaar afgelopen zijn. Na nog een rondje door Elburg neem ik een ijsje en vervolg mijn weg. ’t Harde is niet ver meer.

Dag 8: ’t Harde – Zwolle 29 km
Dit keer als ik bij ’t Harde uitstap is dat terecht. Ik duik onder het viaduct door, een carpoolplaats over en een bospaadje in. Er is een klein heidegebiedje, waar tal van kleine boompjes zijn opgeschoten en mijn handen jeuken om ze met wortel en al uit de grond te rukken, zoals ik ook regelmatig doe als vrijwilliger voor Staatsbosbeheer. Zonder onderhoud zou alle natuur in bos veranderen en hoewel ik erg van bos houd is dat wat teveel van het goede. Op een splitsing loop ik verkeerd, maar het is zo’n leuk, slingerend bospaadje dat ik even doorloop om te zien waar ik uitkom. Dat blijkt een breed zandpad te zijn en de afwezigheid van het rood-blauwe vierkant bevestigt mijn vermoeden dat ik hier niet hoor te zijn. Terug dan maar, met de routebeschrijving in de hand sla ik alsnog het zandpad richting de snelweg in. Na twee keer linksaf te zijn geslagen, sta ik op een bekend zandpad. Het paadje uit het bos is te goed verborgen, maar ik weet het zeker: hier was ik net ook. Na nog een paar slingerende bospaadjes, kom ik op een asfaltweg. Juist als ik denk dat ik die tot ’t Loo mag volgen, word ik weer het bos ingestuurd, dit keer over een particulier terrein. Het is erg mooi en hoewel ik dit gebied redelijk goed per fiets heb verkend, ben ik hier nog niet eerder geweest. Er is een hertenkampje met schattige damhertjes. Het mannetje komt zo dicht bij het hek dat ik zijn gewei bijna kan aanraken. Het is nog bedekt met zachte haartjes en huid. Pas tegen de bronsttijd zal de huid opdrogen en gaan jeuken, waardoor het hert zijn gewei tegen jonge boompjes schoonshuurt. Daarna is het gewei een indrukwekkend slagwapen. Na ‘t Loo kom ik langs de Fantasietuin, een prachtige tuin met veel Japanse elementen, waaronder een metershoge pagode. Door naar Wezep, waar de route over de prachtige Wezepsche heide voert. Weer raak ik het pad even kwijt, want terwijl in de gids staat dat ik rechtdoor moet, bevind ik me op een T-splitsing. Ik besluit linksaf te slaan en tegen de tijd dat ik erachter ben dat ik rechts had gemoeten, heb ik geen zin meer om terug te gaan. Ik pik de route verderop wel weer op. Ondertussen is dit pad ook niet slecht, al moet ik wel een omweg door het bos maken om twee Schotse Hooglanders te vermijden. Normaal gesproken erg rustige beesten, maar deze twee mannetjes zijn bezig met een potje worstelen. Ze houden hun koppen laag en stoten met de hoorns tegen elkaar. Dit keer neem ik het vaak gegeven advies om afstand te houden serieus.

Wanneer ik Hattem nader kom ik dan echt op bekend terrein, het prachtige landgoed Molecaten. Ik kan de route in mijn hoofd uittekenen. In Hattem maakt de route een lusje langs de Joodse begraafplaats. Volgens een bord bij de ingang is het echter een algemene begraafplaats en er is geen Joods graf te zien. Wel staat er een bord van de oorlogsgravenstichting, terwijl ik ook een ereveld niet zie. Wel ontdek ik tussen de familiegraven één bekende witte vorm. Sargeant J.P.S. Austin. Ik vraag me af wie hij is en waarom hij hier zo alleen begraven is. Meestal worden soldaten herbegraven op een historisch belangrijke plek hun broeders of in hun thuisland. Misschien komt het omdat hij in Hattem is gefussilleerd, samen met vijf verzetsstrijders op 4 april 1945. Zo vlak voor de bevrijding! Toch doet het bord van de oorlogsgravenstichting me goed, want ook al ligt de jongeman hier alleen, hij is niet vergeten. Ik dwaal tussen de graven door, naar het oudere deel van de bedraafplaats. Hier liggen mensen met namen die bekend klinken. Daendels, Bentick. Edellieden, die een rol hebben gespeeld in de geschiedenis en wier namen nu nog zijn verbonden aan gebouwen en kastelen. Dan zie ik in een heg een klein houten hekje. Het voert naar een omhaagd stuk gras, waar dan de Joodse graven staan, aan de rand van de Algemene Begraafplaats en door de groene heg ervan gescheiden. Er is een tweede hekje naar de dijk, zodat je niet over de ‘gewone’ begraafplaats hoeft om er te komen. Er staan maar weinig graven, nog geen twintig. Eén ervan is ongebruikelijk breed, daar ligt het echtpaar Bakker, met op hun grafsteen de tekst “Zij kwamen na een kommervolle strijd om behoud, op noodlottige wijze om het leven”.

Het is een van de meest tragische verhalen die ik in deze gids ben tegengekomen. Abraham van Gelder en Elisabeth van Gelder-Bakker. Een Joods echtpaar dat in Hattem een textielzaak runde. In de oorlog doken ze onder, het echtpaar in een hutje op landgoed Molecaten, hun kinderen op een ander adres. Vooral Elisabeth kon het - ondanks vele waarschuwingen – niet laten haar kinderen op de onderduikadressen te bezoeken. Daarmee bracht ze het leven van alle betrokkenen in gevaar. Uiteindelijk zag het verzet geen andere optie dan het echtpaar te doden, wat op 22 april 1944 gebeurde. Wanneer ik dit lees, voel ik niet alleen medelijden met die dwaze vrouw, gedwongen in een situatie waar ze zo totaal ongeschikt voor was. Het zijn de verzetsmensen die mijn grootste sympathie hebben. Vastbesloten onschuldige mensen te beschermen en dan zo’n besluit moeten nemen! Er leek altijd zo’n duidelijke grens te zijn in de Tweede Wereldoorlog, tussen goed en fout, zeker vergeleken bij de huidige oorlogen, waar politiek belangrijk lijkt dan het welzijn van de burgerbevolking. De ‘bevrijders’ begaan tegenwoordig evenveel misdaden als degenen die ze bevechten, lijkt het wel. Deze gebeurtenis maakt duidelijk dat ik er behoorlijk naast zit. Het is niet makkelijk, niet zwart-wit. Dit is zo grijs dat het bijna weer zwart wordt. Ik hoop dat degenen die dit vonnis hebben geveld en uitgevoerd vrede met zichzelf hebben. Of is dit een van die dingen, die al het goede dat ze deden, met een zwart randje omringt?

Langs de dijk met uitzicht op de IJssel en de zo vertrouwde schoorstenen van de energiecentrale, vlakbij mijn huis, loop ik naar Hattem. Wanneer ik naar het centrum loop, begroet een andere wandelaar me met “Hallo collega!”. Zij houdt echter een boekje van het Maarten van Rossumpad omhoog, terwijl ik haar mijn gids van het Westerborkpad laat zien. Door het Daendelspoortje loop ik het oude centrum binnen. Het is genoemd naar een van Hattems beroemdste zonen, Herman Willem Daendels, die via dit poortje met zijn geliefde ontsnapte nadat hij haar had geschaakt. In het centrum van Hattem is het redelijk druk, maar het is klein en ik sta al gauw voor de indrukwekkende dijkpoort uit de 14e eeuw. Aan de buitenzijde van de poort is tegen een restje stadmuur een plaquette aangebracht die herinnert aan de bevrijding door drie mannen van het Canadian Scottish Regiment. De koperen plaat spiegelt zo, dat ik moeite moet doen om mezelf er niet in terug te zien als ik een foto maak. Pas wanneer ik de foto’s thuis terugkijk, zie ik in het goudkleurige koper een van de buren vanachter haar gordijntje naar buiten gluren om te zien wat er toch aan de hand is. Ik was eigenlijk van plan om op dit punt van de route af te wijken. De Gelderse dijk is helemaal niet mooi om te lopen. Een parallelweg onderaan de dijk, langs een drukke verkeersweg. Wanneer je met het pontje over vaart, kun je over de dijk aan de overkant, prachtig naar Zwolle lopen. Maar ik besluit vol te houden en kom zo langs een oorlogsmonument met zes namen dat ik anders nooit had gezien. Ook de onderkant van de nieuwe spoorbrug is best mooi. Ik wist niet dat de oude bruggen in mei 1940 zijn opgeblazen, maar op zich is het logisch. Tragisch is wel, dat hierdoor een laatste vluchtelingentransport met 791 Joden uit Westerbork niet bij het schip kon komen dat hen van Zeeuws-Vlaanderen naar Engeland zou brengen. Na een omzwerving van enkele weken, keerden ze terug in kamp Westerbork. Via de oude IJsselbrug steek ik de rivier over. Ik kijk uit op de uiterwaarden bij het Engelse Werk, en zie zowaar twee zilverreigers, qua sierlijkheid mijn favoriete vogels. Onder de brug door naar Spoolde, een paar zeer luxueuze landhuizen en de Katerveersluizen, prachtige sluizen uit begin 19e eeuw die Zwolle verbonden met de IJssel. Nog één laatste stop is er, voor ik het station bereik. Toen op 2 en 3 oktober 1942 de Joodse werkkampen in Nederland werden gesloten, werden ook familieleden van de dwangarbeiders naar Westerbork gebracht in het kader van ‘gezinshereniging’. De families verzamelden zich in het gymlokaal van het gymnasium aan de Veerallee. Tien dagen na hun vertrek uit Zwolle werden de meesten in Auschwitz vermoord. In de tuin van deze voormalige school staat nu een indrukwekkende rozenboom. In al die jaren dat ik al in Zwolle woon, had ik die nog nooit gezien. En dat is nou precies de reden dat ik dit pad loop. Om me weer bewust te worden van onze geschiedenis en de vrijheid die we genieten. Een paar straten verderop is mijn eindpunt voor vandaag. Zwolle, mijn thuis, dat ik vanaf nu met andere ogen zie.

Dag 9: Zwolle – Meppel, 33 km
Dit keer kan ik op de fiets naar de start van de etappe en dat is een luxe. Natuurlijk is het nog steeds vroeg en op straat is het rustig. Dit keer heb ik ook stickers bij me, want ik onderhoud het stuk Westerborkpad dat vandaag volgt. Alleen aan wasbenzine heb ik niet gedacht en als ik zie hoe vies de lantaarnpalen zijn, besef ik dat je dat wel nodig hebt. Ik besluit een mentale aantekening te maken van waar stickers moeten worden bijgeplaatst en er dan later nog terug te komen. Zwolle heeft een van de grootste Bevrijdingsfestivals in de regio en viert dat onder meer met door kunstenaars ontworpen tegels. Er zijn grappige bij, zoals de tekst ‘Ik lig aan je voeten’ en ‘Ik laat over mij heenlopen’. Andere stemmen meer tot nadenken en vragen heel direct ‘Hoeveel vrijheid verdraagt u?’ en het dubbelzinnige ‘Vrijheid verplicht’. Nadat ik de prachtige Sassenpoort ben gepasseerd, loop ik langs de synagoge uit 1899, die de oorlog vrijwel ongeschonden heeft doorstaan, maar daarna alsnog in verval is geraakt. In het Ter Pelkwijkpark staat Zwolle’s oorlogsmonument, dat oproept wel te herdenken en niet stil te staan. De opkomende zon zorgt voor een prachtige halo rond het hoofd van een knielende man. Het verbeeldt een man die zich weer opricht, na te zijn neergedrukt door zoveel leed. Vandaar duik ik de Zwolse wijken in. Mijn doel is een woonhuis aan de P.C. Hooftstraat. Bij de bevrijding was de verbazing van de buren groot toen maar liefst 14 onderduikers tevoorschijn kwamen. Terecht zijn Nico en Ati Noordhof onderscheidenn door Yad Vashem als ‘Rechtvaardigen onder de Volkeren’.

Tegen het volgende stuk heb ik aardig opgezien. Dit wordt niet leuk. Het begin is nog aardig, oliemolen De Passiebloem, het voormalige dorpje Berkum (inmiddels een buitenwijk van Zwolle) en de Vecht. Dan loop ik de Marslanden binnen, een industrieterrein dat zich de laatste jaren flink heeft uitgebreid. En nog steeds wordt er gebouwd. Het is behoorlijk warm en ik begin te zweten. Enkele buizerds bevolken het industrieterrein nog, maar verder is het behoorlijk saai en levenloos. Eindelijk dan mag ik de weg verlaten voor een fietspad en even later een graspad tussen de weilanden door. In de verte zie ik al de watertoren van Lichtmis, waar Hennie van der Most een draaiend restaurant van heeft gemaakt. De bruidssuite helemaal bovenin, waarvan het dak open kanen je vanuit je bed de sterren kunt zien, schijnt erg mooi te zijn. Ik kijk liever naar de vele hazen op het pad en in het gras. Jammer dat ze voor me wegrennen. Op de kruising bij Lichtmis ben ik de weg even kwijt. Hier moet ik binnenkort nog eens terugkomen om een extra pijltje te plakken.

Langzaam kuier ik richting Staphorst. Eerst is er nog een bosgebiedje, waar werkkamp ’t Wiede Gat was. Behalve een scheef bordje op de parkeerplaats, is er niets wat nog aan het kamp herinnert. Een rondje door het bos brengt me weer terug bij het spoor, vanwaar ik Staphorst binnenwandel. Ook hier een monument met veel te veel namen erop. Mannen die moesten werken en werden weggevoerd, de vrouwen konden gelukkig onderduiken en overleefden. Op de markt hou ik even een lunchpauze en trek mijn schoenen uit om al het grind eruit te pulken. Ik heb een boek meegenomen, omdat ik anders nog geen vijf minuten stil kan zitten. Nu rust ik en geniet. Juist wanneer ik er over denk om weer op te stappen, beginnen van alle kanten mensen toe te stromen. Eerst een paar, daarna steeds meer. Natuurlijk, het is zondag en de kerk roept. De hoeveelheid mensen verbaast me. Ze blijven maar komen, ik wist niet eens dat er zóveel mensen in Staphorst woonden. Er zijn meerdere vrouwen in klederdracht en het is een fraai gezicht. Sommige vrouwen dragen een blauw kapje, andere zwart. De bonte doeken en zwarte rokken maken het af. Eén vrouw heeft iets van een handtasje bij zich, maar als ze langs me loopt zie ik dat het een met zilver beslagen Bijbel of gezangenboek is aan een korte, zilveren ketting. Ook gouden oorijzers komen langs. Het is een spectaculair gezicht, maar ik waak ervoor om geen foto’s te maken. Deze mensen zijn op weg naar de kerk, ze zijn geen toeristische attractie. Toch voel ik me ietwat ongemakkelijk als ik me in korte broek langs hen moet wurmen om de route te vervolgen, die pal voor de ingang van de kerk langs loopt.

Vlak voor ik Meppel binnenloop, zie ik een bordje dat verwijst naar een oorlogsmonument. Ik weet niet hoe ver het van de route af is, maar ben nieuwsgierig en heb tijd zat. Dus steek ik niet het kanaal over en ga onder de brug door op zoek naar het beloofde monument. Het is verder dan ik dacht, maar ik heb geen zin meer om terug te gaan. Nog één bocht, beloof ik mezelf. Daar is het al, een eenvoudig monument met vijf namen. Mensen die op de dageraad van de vrijheid, 4 april 1945 op deze plek zijn vermoord, als vergelding voor een spoorwegsabotage tussen Zwolle en Meppel. Een militair heeft zijn gouden onderscheidingstekenen, nog op het oorspronkelijke plastic plaatje vastgepind, in een kier van de stenen gestoken. Het doet me goed dat dit eerbetoon gewoon hier kan blijven liggen, dat er niet iemand is die het voor eigen gewin in zijn zak heeft gestoken. Zo anders, dan het verhaal dat ik onlangs bij de BBC zag, waar koperdieven ook plaquettes met namen van oorlogsdoden stelen. Namen die vaak nergens anders zijn vastgelegd en daarmee verloren zijn gegaan voor familie en toekomstige generaties. Ik hoop dat de onderscheidingstekenen er nog lang zullen blijven liggen. Dat zijn mijn gedachten terwijl ik naar station Meppel loop. Op weg naar huis en de volgende etappe.

Dag 10: Meppel – Hoogeveen, 27 km
In Meppel stapt een oudere man samen met mij uit de trein. Hij ziet mijn boekje van het Westerborkpad en houdt zijn kleurenkopietjes van de route omhoog. Bert uit Ermelo en ik besluiten deze etappe samen te lopen, wel zo gezellig. Het voelt even vreemd om weer met het Westerborkpad bezig te gaan. Tussendoor heb ik het Pieterpad gelopen en andere georganiseerde tochten. Ik moet weer op zoek naar het enthousiasme en de toewijding waarmee ik aan dit pad ben begonnen. Ik ga ervan uit dat dit vanzelf wel terugkomt, bij het eerste monument vol namen. Vanaf het station lopen we het centrum in, waar we enkele huizen met prachtige Jugendstill tegelversieringen passeren. Over de gracht, die donkerblauw kleurt in het licht van de ochtendschemering. Het belooft een prachtige zonsopgang te worden, maar omdat we nog midden in de bebouwing zitten, zien we de jaloersmakend mooie lucht achter donkere flatgebouwen. Midden in Meppel staat een kapel, op de plek waar tot 1960 de synagoge heeft gestaan. Zestien panelen onder een groen-bronzen dak, 232 namen. Zoals die van de familie Van de Rhoer. Een tijdje wisten ze in Westerbork te overleven, dankzij de Meppeler kok Dirk Massier, die Eduard een baantje in de kampkeuken bezorgde. Hoewel het baantje zijn familie een tijd lang beschermde, werden zijn ouders, Joël en Berta, in 1943 gedeporteerd naar Sobibor. Eduard en zijn broer Jacques wisten uit het kamp te ontsnappen en overleefden in de onderduik. Hun ouders keerden niet terug. Minstens zo indrukwekkend als het monument zelf, zijn de verhalen op de begeleidende website . Gedetailleerd is elk verloren leven beschreven, met foto’s en anekdotes. Meer nog dan alleen door de namen op het monument, krijgen de mensen hierdoor een karakter, een gezicht. Zo lees ik dat vader Joël al op jonge leeftijd zijn broers en zussen onderhield en een leraar betaalde om hen in Staphorst les te komen geven. Hij genoot het vertrouwen van alle boeren in de omgeving en deed zulke goede zaken dat een enveloppe geadresseerd aan ‘Joel de Rieke, Meppel’ prompt werd bezorgd. Zo’n man zijn we kwijt.

Na verloop van tijd komen we buiten Meppel en kan ik alsnog die gouden zonsopgang zien. We lopen om een meer heen, waar de stoom van het water afkomt en daarna langs de Hoogeveensche Vaart. Dat het tolhuis ‘De Knijpe’ heet, is vast niet toevallig, al vallen de tarieven, naar huidige maatstaven best mee. Anderhalf cent voor een hondenkar, vijf cent voor een paard, vijftig cent voor een kudde schapen of varkens ‘sterker dan 50 stuk in ééns’. We laten het tolhuis achter ons en vervolgen onze weg langs de vaart. Ondanks dat de zon boven de horizon is gekomen, is het nog steeds erg koud. Er waait een scherpe wind en ik trek de mouwen van mijn jas over mijn kleumende handen. Planten zijn met een wit laagje rijp bedekt en bij de sluis is het water nauwelijks te zien door de kolkende stoom erboven. Na een kilometer of twee keren we de vaart de rug toe en stappen richting Koekange. Het is een mooie slingerweg tussen de weilanden en de bomen hullen zich in de meest schitterende herfstkleuren. Voorlopig zijn er even geen monumenten meer op de route, maar dat weerhoudt ons er niet van om ons heen te kijken en te genieten. Vooral Bert fotografeert veel en door het iets langzamere tempo zien we dingen waar we anders zeker aan voorbij zouden zijn gegaan. Vlak voor Echten komen we een schuurverkoop tegen, twee fraaie schuren met allerlei hebbedingetjes, van fietsen, kinderspeelgoed en boeken tot een stappenteller. Even verderop is een plaggenhut of spitkeet nagemaakt. Tot mijn verbazing zie ik kleine ruitjes met glas en een gezellig gordijntje erachter. Het strookt niet met mijn gedachte dat een paggenhut iets van vroeger is, pure armoede. Inderdaad waren de omstandigheden beroerd, krioelden de hutten van het ongedierte en werden de bewoners niet oud. Toch werden plaggenhutten pas in 1901 verboden en duurde het een dorp als Jubbega tot in de jaren zestig voor de laatste plaggenhutten werden gesloopt.

Nadat we een hoek omslaan, stoppen we alweer, want hoe klein Echten ook is, het heeft wel ’t Huus met de Belle. Een voormalige schaapskooi is omgebouwd tot plattelandswinkel annex informatiecentrum, waar ambachtelijke producten en allerhande kunstwerken van locale kunstenaars worden verkocht. Dat ze er een toilet hebben en koffie serveren, is mooi meegenomen. Na een korte pauze gaan we door naar Huize Echten en een heerlijk bospaadje, het eerste vandaag. Helaas is het onverharde maar kort en komen we heel gauw weer op de weg uit. Een klein stukje verder zijn we weer terug bij de Hoogeveensche Vaart. Bert wil hier graag even van de route afwijken, om aan de andere kant een zandwinningsplas te bekijken. Het is een stuk rustiger aan deze kant van het kanaal en pas bij de Nieuwe Brugsluis steken we het water weer over. Dan lopen we een stukje terug, want Nijstad 15 willen we niet overslaan. Bij die boerderij verborg de familie Flokstra tijdens de oorlog eerst negen en uiteindelijk zelfs 13 Joden. Ze verbleven in een ruimte van vier bij vijf meter onder het hooi. Ik kan me er geen voorstelling van maken. Dertien mensen in een ruimte, iets groter dan mijn slaapkamer? Hoe hou je het vol? In maart 1944 deed de Grüne Polizei een inval. Iemand moest ze hebben verraden, want de Duitsers bleken over gedetailleerde informatie te beschikken. Desondanks vonden de Duiters de onderduikers tijdens de vijf uur durende huiszoeking niet. Ze dreigden de volgende dag terug te komen en als ze de Joden dan nog niet vonden, de boel in de brand te steken. Flokstra liet de keus om te vluchten of niet aan de Joden, maar toen die weg wilden gaan om de familie niet in nog grotere problemen te brengen, zei hij: “God heeft ons vandaag niet van de vijand gered om ons morgen te verlaten.” De Joden bleven en overleefden de oorlog.

Wanneer we terugkeren naar de sluis stuiten we op verdwenen markeringen. We zien nog precies waar de lantaarnpalen zijn schoongemaakt met wasbenzine, zodat de stickers beter plakken, maar hebben het boekje nodig om verder te komen. Over een groenstrook achter een woonwijk langs, wurmen we ons Hoogeveen binnen. Bij de snelweg verruilen we het kanaal voor een slingerpad door een park en lopen daarna een woonwijk in. Daar stellen de verdwenen stickers ons echt voor een probleem. De routebeschrijving leidt ons naar een begraafplaats, maar het Joods monument kunnen we niet ontdekken. Wel is er een monument voor de bevrijders die ver van huis stierven voor onze vrijheid en Nederlandse militairen en verzetsstrijders. Hoe we vanhier verder moeten is niet echt duidelijk. In de routebeschrijving staat een kruising en een straatnaam, maar dat voelt niet goed. We zien totaal over het hoofd wat op de kaart staat ingetekend: we moeten terug, de straat andere kant op volgen. Uiteindelijk vragen we iemand de weg naar de synagoge en komen we weer terug op de route. Dan komen we ook voorbij de Joodse begraafplaats en het monument: een moeder die haar kind redt van een grijpende klauw. Was het maar waar. Kon het maar zo makkelijk zijn. Ook hier een lange lijst met 165 namen, mensen en verdriet.

Even verderop is de voormalige Joodse synagoge, die na 1948 dienst deed als gereformeerde kerk. Een gedenksteen draagt een gedicht, dat met de ervaringen van vandaag, indruk maakt. Simpele woorden, maar treffend. Het laatste stukje naar het station gaat door een winkelstraat. Eén restaurant valt ons in het bijzonder op: Het Huis met de Duivegaten. De voorgevel is een ware duiventil, maar om te voorkomen dat duiven hier daadwerkelijk gebruik van maken, sieren keramieken exemplaren de gevel. Heel apart. Kort daarop bereiken we het station en neem ik afscheid van Bert. Het was erg leuk om eens een etappe gezelschap te hebben. Je ziet toch meer dan alleen en bovendien voelt het goed om gedachten en emoties te delen, hoewel het zwaarste gedeelte nog moet komen.

Dag 11: Hoogeveen – Beilen, 27 km
Lekker uitslapen en toch vroeg op pad. Wintertijd! Wel jammer dat de zon al op is als ik in Hoogeveen uit de trein stap, maar toch. Vanaf het station ben ik al snel vanuit de drukte in het bos, hoewel ik nog steeds asfalt onder mijn voeten voel. Bij een veldje kruip ik even door de bosrand om het berijpte gras te bewonderen en de witte mist die langs de boomrand golft. Met mijn voeten schuifel ik door de herfstbladeren. Dan mag ik het bos dieper in. Een paar kronkels verder sta ik bij een monument. Na een mislukte overval op een distributiekantoor in Nieuw Schoonebeek, waarbij de NSB-burgemeester om het leven kwam, kwam de Grüne Polizei orde op zaken stellen. Een plaatselijke NSB-er voorzag hen van een lijst met namen. Zo’n dertig mensen werden gearresteerd. Op een zaterdagmorgen werden drie van hen ‘gelucht’. Ze liepen naar buiten en werden onmiddellijk doorzeefd met kogels: notaris Johannes Mulder, onderwijzer Adriaan Baas en jonkheer Marinus Willem Cronelis de Jonge. Een andere naam op de lijst was kippenboer Everhardus Duinkerken. Bij hem zaten de Joodse broers Levie en Manus van der Wijk ondergedoken. Ook zij werden gepakt en gefusilleerd. Het monument bestaat uit vijf roestige figuren. Mannen met op de plaats van hun hart een kruisje of een Davidsster. Mannen met een hoed en gebalde vuisten of ontspannen, de handen in de zak. Alleen hun schaduwen zijn over.

Na een tijdje kom ik uit het bos. Langs een landweg staat een ander monument, dit ter nagedachtenis aan de mensen die hulp boden aan Franse parachutisten tijdens operatie Amherst, de codenaam van de geallieerden voor de bevrijding van Drenthe en als represaille werden gefusilleerd. Negentien mensen zijn door de Duiters omgebracht op 9 en 10 april, zo kort voor de bevrijding op de 11e. Wat wrang. Hele families staan op het monument. Vaders, zonen en schoonzonen, de jongste, Gezinus Scholing, veertien jaar. Nadenkend over dit monument gaan mijn gedachten uit naar andere oorlogshaarden in de wereld. Elk avondjournaal is er wel nieuw over weer een aanslag, weer een autobom, meestal ergens in het Midden-Oosten. Zal er voor die mensen over twintig, vijftig jaar ook een monument zijn? Zullen zij nog worden herinnerd door iemand anders dan hun directe familie? Of zijn het er teveel, is er geen einde aan het geweld en gaan ze op in een anonieme massa, een statistiek? Ik steek het spoor over, dat me al vanaf Amsterdam gezelschap heeft gehouden. Dan, wanneer ik een slootje nader, zie ik een helderblauwe flits wegschieten. Het zal toch niet? Een ijsvogel? Hier? Het moet haast wel, maar het beestje schiet snel een hoek om en verdwijnt. Kort daarop is er weer een smal bospaadje, met diepe moddersporen. Vandaar zigzag ik tussen de boerderijen door naar het bos Kremboong, aangelegd door de voormalige eigenaar van de suikerfabriek Kremboong op Java. Het gelijknamige werkkamp huisde 240 Joodse dwangarbeiders. Een onbekende schreef in zijn dagboek: “We leerden onze bedden ‘model’ opmaken, stram in de houding staan als iemand binnenkwam en het geschreeuw van de kok over ons laten glijden. Hij was een harde blaffer, maar geenszinds een bijter, integendeel, hij heeft zich later leren kennen als een sympathiek en medelevend mens en dat het kampleven later, toen de omstandigheden moeilijk werden voor ons dragelijk is gebleven, danken wij mede aan de souplesse waarmee hij de strenge bepalingen van de overheid toepaste”. De dwangarbeiders moesten de grond geschikt maken voor de landbouw en het werk was zwaar. Aanvankelijk was er voldoende voedsel en was de sfeer goed. Later verslechterde de voedselsituatie en berichten over razzia’s in Amsterdam drukten de stemming. Net als de andere kampen werd ook dit kamp opgeheven en de dwangarbeiders afgevoerd.

Vanaf het kamp ga ik verder en steek het Oude Diep over. Daar mag ik rechtsaf, een smal grindpad langs een greppel. Weer terug op het asfalt loop ik tegen de rolstoelroute in, die op zoek moet naar een alternatief voor het zware modderpad dat voor mijn voeten ligt. Achter een bomenrij zie ik een heuvel, de Blinkerd. Een voormalige vuilnisbelt, waar nu schapen grazen. Na een tijdje een stroompje te hebben gevolgd, met prachtig verkleurende kastanjebomen, beklim ik de heuvel en geniet van het uitzicht. Wel moet ik de goede kant op draaien, met mijn rug naar de vuilnisbelt toe, waar de meeuwen al schreeuwend op het voedsel afduiken en een schoorsteenpijp witte wolken uitbraakt. Ik kijk liever naar het bos, de blauwe lucht, de velden. Al gauw daal ik weer af, naar de van poep vergeven asfaltweg. Ik sla iets te vroeg af en kom weer terecht op de rolstoelroute, die weer samenkomt met de andere route bij een slootje vol betonnen stapstenen. Leuk! Daar moet ik natuurlijk even overheen, zolang het nog kan. Het riet rukt op en als er niet gemaaid wordt, zal het binnen een jaar niet meer mogelijk zijn dit pad te nemen.

Kort daarop loop ik Wijster binnen, een naam die ik alleen vaag ken van de treinkaping in 1975. Het blijkt echter dat dit dorp zich ook kan beroemen op de Rabobank, hier opgericht in 1904. Er werd een tweedehands brandkast gekocht en toen er de derde dag € 830,- in kas was, kon de kassier er niet van slapen. De bank is uitgegroeid tot een volwaardig bedrijf, maar Wijster heeft alleen nog een pinautomaat… die niet werkt. Eenmaal uit het dorp loop ik weer een tijdje langs het spoor. Aan de horizon kan ik de melkfabriek van Beilen al zien liggen. Eerst is er nog een stukje gras, een fietspad en een buitenwijk. Nooit geweten dat Beilen zo groot is. En dan is er het station en komt er een eind aan deze etappe. De volgende is de laatste, een waar ik ruim de tijd voor neem. Dan bereik ik kamp Westerbork, van waaruit zovelen zijn verdwenen.

Dag 12: Beilen – Westerbork, 15 km
Beilen is bekend gebied. Hoe vaak ben ik hier niet al geweest, op weg naar een tocht of terugkerend van een Drentse vierdaagse? Maar zoals vandaag heb ik Beilen niet eerder gezien. De GGZ-instelling Beileroord, met zijn vele kunstwerken. Vanhier werden negen Joodse patienten weggevoerd. Eén van hen was Helene Grünebaum. Ze had in Duitsland jarenlang bij een welgestelde Joodse familie gewerkt en samen vluchtten ze naar Nederland. Het gezin reisde door naar de Verenigde Staten, Helene kon niet mee en bleef achter. Er is hier niets dat aan hen herinnert, geen beeld, geen steen met namen. Alsof ze werkelijk zijn uitgewist. Wrang is het dan, om te zien dat er wel een beeld is ter ere van een geslaagde renovatie. Even verderop in Beilen, tussen het groen van een kinderspeelplaats en een hondenveldje, ligt een kleine Joodse begraafplaats verborgen achter een heg. Beilen had sinds de 18e eeuw een bloeiende Joodse gemeenschap, die in 1941 liefst 64 leden telde. Ook hier toonde burgemeester Wytema moed en weigerde mee te werken aan de deportaties. In 1942 werd hij erom ontslagen. Op Bevrijdingsdag was hij terug, ontsloeg de aangebleven wethouders en was hard in de zuivering. Na de begraafplaats verlaat ik het dorp en kuier langs de grote weg richting het Oranjekanaal. Schepen varen hier al sinds 1976 niet meer, maar in de oorlog werden over dit water voedsel, bouwmaterialen en in de omgeving neergeschoten vliegtuigen naar kamp Westerbork gebracht.

Het is nog een kilometertje verder voor ik mag afslaan naar een bos, dat zich in heerlijke herfstkleuren heeft gehuld. Wel lastig, al die bladeren, als je aan het kaatsen bent en de bal niet in de gaten hebt gehouden. Een familie harkt goedmoedig door het gevallen loof, in de hoop hun kogel terug te vinden. Na een slordig heideveldje en een akker ben ik weer terug bij de spoorlijn. Hier was dan het station, vanwaar de uit hun huizen weggeplukte Joden naar het kamp moesten lopen, met bagage en al. Soms, dezelfde dag al, maakten ze de tocht in omgekeerde richting. Het station werd in 1960 gesloopt. Logisch, maar je zou willen dat er iets bewaard was gebleven, een monument om bij stil te staan, een teken dat hier mensen waren. Na een kort lusje door het dorp bevind ik me op het tracé van de spoorlijn, die vanaf november 1942 het kamp met het hoofdspoor verbond. Het is een prachtig pad, door een bos vol sierlijke larixen met gele toppen. Toch kan ik me niet aan de geschiedenis onttrekken. Sinds Amsterdam heb ik zoveel verhalen gelezen en gehoord, zoveel namen en fragmenten van mensen leren kennen. Het heeft diepe indruk gemaakt en daarom kan ik nu niet door het bos lopen zoals ik anders doe, onbekommerd en genietend van de omgeving. Het voelt als schreeuwen tijdens de Dodenherdenking, zó verkeerd.

Ik loop het Herinneringscentrum voorbij. Eerst naar het einde. Op de laatste 500 meter voor ik het kamp bereik, staan aan de rechterkant van de weg bielzen in de grond geslagen. Elke biels herinnert aan een transport. Maandag 31 augustus 1942. Auschwitz. 560 personen. Vrijdag 28 augustus 1942. Auschwitz. 608 personen. Als stramme soldaten staan ze langs het bos. Vreemd genoeg staan ze niet op datumvolgorde en worden alleen enkele transporten uit 1942 genoemd. In totaal waren het er 93. Honderdtweeduizend mensen. Is er wel een weg lang genoeg om elke transport een eigen biels te gunnen? Kunnen wij dat bevatten of worden we murw van die getallen? Stel je voor, dat zijn zo ongeveer alle deelnemers van 170 tochten van mijn wandelvereniging, Olat.

Het Westerborkpad eindigt vlak voor de ingang van het kamp, bij een foto van een transport omhoog gehouden door twee bielzen. Mannen, stuk voor stuk. Vaag kun je de Jodenster op hun kleding onderscheiden, hun gezichtsuitdrukking is er een van afwachten en laten we er het beste maar van maken. Hoeveel wisten ze? Hoeveel vermoedden ze? Wie lieten ze achter? Wie hoopten ze weer terug te zien in Polen? En voor wie is deze foto het enige wat van hen nog rest?

Door de slagboom, langs het prikkeldraad. Een wonderlijke plek, groen en stil. Lage taluds duiden de plek aan waar barakken hebben gestaan. Fragmenten van muren zijn gereconstrueerd. Ik probeer me het hier voor te stellen als mierennest, veel te veel mensen, modder die overal in doordringt, altijd lawaai. Altijd angst. Bij strafbarak 67, waar onderduikers als Anne Frank verbleven, vertelt een overlevende over haar tijd daar. Ze klinkt verontschuldigend, ze verbleef er in dezelfde tijd als Anne Frank en kende haar niet eens! Ik verbaas me. Doet de nadruk die op Anne Frank wordt gelegd recht aan al die anderen die ook hebben geleden? Ze is bekend, misschien wel het bekendste slachtoffer, maar er zijn toch meer mensen met elk hun eigen verhaal? Dit jaar, de afgelopen 336 km, heb ik veel van deze verhalen gehoord. Elke geschiedenis heeft indruk gemaakt en elk slachtoffer verdient het herdacht te worden, beroemd of niet.

Ik loop door naar het Nationaal Monument. Nog altijd vind ik dit een van de meest symbolische en aangrijpende monumenten die ik ken. De scherp gekante rails die oprijzen naar de hemel als een permanente aanklacht tegen het leed van de Boulevard des Misères. Ik blijf niet lang, kan het moeilijk verdragen. Terug door het kamp kom ik langs het Monument van de 102.000 stenen op de voormalige appèlplaats. Stenen met een gedenkplaatje in de vorm van een Davidsster voor de Joden of een vlam voor de Sinti en Roma die eveneens vanaf Westerbork zijn weggevoerd. Het monument ziet er beroerd uit. Verwaarloosd. Begraven onder herfstbladeren, zwart van aangewaaide aarde, een gat waar de gedenkplaatjes zijn verdwenen. Het is een triest en armoedig gezicht. Een tent op de achtergrond belooft herstel. Duitse en Nederlandse langdurig werklozen gaan het monument opknappen. Ik probeer onder de herfstbladeren te zien, voorbij het vuil en de beschadigingen. Elke steen staat voor één mens. Een man, een vrouw, een kind. De hoogte van de stenen weerspiegelt hun leeftijd, de lengte van ieders verhaal. Sommige zijn akelig kort. Tussen de stenen zijn foto’s geplaatst. Kinderen die vol vertrouwen in de camera kijken, een bruidspaar wat stijf poserend. Alsof de ontzagwekkende hoeveelheid stenen alleen nog niet genoeg was, benadrukken de foto’s dat het hier om mensen gaat. Iemand als de 22-jarige Salo Carlebach, die de 51 weeskinderen van kamp Westerbork niet alleen wilde laten gaan toen ze werden geselecteerd voor het eerste transport naar Auschwitz op 15 juli 1942. Hij gaf zich vrijwillig op om hen te begeleiden en werd met hen in Auschwitz vermoord.

Vol indrukken loop ik terug naar het Herinneringscentrum, dat inmiddels open zou moeten zijn. Maar mijn horloge staat nog op zomertijd en ik arriveer te vroeg. Even later mag ik dan toch naar binnen en verken het centrum. Een expositie vol koffers. Een studente die haar biologieboeken meenam, omdat ze na de oorlog vast arm zou zijn en die niet meer zou kunnen kopen. Een koffer vol medicijnen en warme kleding. Een nagebouwde barak, met stapelbedden en wasgoed ertussen. De afscheidsbriefjes aan familie, op het laatste moment uit de trein gegooid, waarin de hoop en  wanhoop elkaar afwisselen. Er is ook een theatervoorstelling, gebaseerd op het dagboek van Klaartje de Zwarte-Walvisch. In kamp Vught hield ze een dagboek bij, maar kort na aankomst in kamp Westerbork werd ze al op transport gesteld naar Auschwitz. Actrice Angie Cotrotsos geeft haar gestalte en houdt een monoloog die op haar dagboek is gebaseerd. Het is een intense ervaring. Allereerst is er die schok, om een levend mens te zien met een Jodenster op haar revers. En dan is er wát ze vertelt en hoe. Boosheid, hoop en vertwijfeling wisselen elkaar af als ze vertelt van wrede pesterijen, ziekte, grapjes en muziek. Het is alsof Klaartje weer even bij ons is en we voelen haar woede over wat haar is aangedaan. Als het voorbij is, duurt het even voor we dat beseffen. We moeten even bekomen van alle indrukken en emoties, voor het welverdiende applaus klinkt.

Ik heb eerder paden gelopen, maar geen die zo’n diepe indruk heeft gemaakt als deze. Van het begin bij de Hollandse Schouwburg in Amsterdam tot het eind bij het Nationaal Monument in Kamp Westerbork brengt dit pad de geschiedenis tot leven. We nemen als vanzelfsprekend aan dat de holocaust niet vergeten wordt, dat we blijven gedenken, maar nu de overlevenden en getuigen één voor één uit ons midden verdwijnen, is een pad als dit nodig. Gedenken alleen is niet genoeg. Op 4 mei stil zijn is niet genoeg. We moeten het voelen, waarom we stil zijn en voor wie. Voor Helene Grünebaum, voor Salo Carlebach, voor Klaartje de Zwarte-Walvisch en voor 102.000 anderen. Ieder mens een broer, een zus, een vader, een moeder, een tante, een oom, een vriendin, een buurman, een klasgenootje…

'