Hadrian’s Wall Path (2013)
Lopen langs de Romeinse grens met 2000 jaar oude forten en prachtige natuur
Na de Coast to Coast is dit een van de bekendere Engelse wandelpaden. Het 135 km lange Handrian’s Wall Path combineert een prachtige omgeving met een Unesco Wereld Erfgoed-monument: de indrukwekkende muur die de Romeinen bouwen om het veroverde land te scheiden van de barbaren. In 135 fraaie kilometers loop je van Wallsend bij Newcastle aan de oostkust naar Bowness-on-Solway aan de westkust.
Dag 1: Wallsend – Wylam, 24 km
Traditioneel begint dit pad in Wallsend, een buitenwijk van Newcastle en het oostelijke uiteinde van de muur. Misschien is het toepasselijker om de tocht daar juist te eindigen, maar met de gids geef ik er de voorkeur aan de drukke stad te verruilen voor de natuur en niet andersom. Vanaf het hotel loop ik naar Segedunum, een museum rond de resten van een oud Romeins fort. Vanaf een 35 meter hoge uitkijktoren lijken de stenen resten opeens logisch en tekenen gebouwen, muren en poorten zich af op de grond. Het ziet er uit als een klein dorp en ik probeer me voor te stellen dat het hier vol mensen was, soldaten, paarden, handelaars, reizigers. Op een hoek van het terrein is een badhuis nagebouwd, een bijna modern aandoend gebouw met verschillende kamers die niet onderdoen voor een hedendaagse sauna. De eerste kamer, met halfronde alkoven in de muur waarin waarschijnlijk de kleding werd opgeborgen, leidt naar verschillende andere. Een koud bad, een heet bad, een bassin met het hoofd van Medusa. Er zijn geen muurschilderingen of mozaïeken. Dit was een soldatenkamp en de gebouwen waren functioneel. Ik steek de drukke weg over, goed oplettend omdat het verkeer hier van de andere kant komt, en daar zie ik voor het eerst de muur die Hadrianus liet bouwen. De echte muur is niet meer dan een lage rij stenen die nauwelijks boven het gras uitkomt, zich uitstrekkend richting Newcastle. Een kort stuk muur is nagebouwd, maar hoe accurraat die reconstructie is, weten archeologen niet. Hoe hoog was de muur precies? Was er een omloop, kantelen? De reconstructie torent boven me uit en ik kan me voorstellen dat je hier niet zomaar overheen glipte als barbaar. Wel weet ik dat de muur die ik hier zie maar één onderdeel was van het uitgebreide verdedigingswerk. Aan de buitenkant was nog een diepe gracht gegraven, waarbij de aarde aan beide zijden werd opgeworpen tot grote aarde wallen, de Vallum. Aan de Romeinse kant van de muur was er ook een gracht, maar wat hier achter steekt, is nog altijd een raadsel. De Romeinen waren vast te gedisciplineerd om te deserteren? Of waren ze ook achter hun muur niet helemaal veilig?
Nadat ik een uurtje heb rondgekeken, haal ik in het museum de eerste stempel van mijn Hadrian’s Wall Passport dat ik voor £ 2,50 heb gekocht. Het geld wordt gebruikt voor onderhoud van de muur en met een volgestempeld paspoort kun je na afloop een diploma krijgen. Daarna ga ik op pad en loop achter het museum naar het fietspad langs de scheepswerven en andere bedrijven. Er wordt druk gewerkt, het geluid van een drilboor scheurt door de lucht. Maar geleidelijk aan vermindert het lawaai. Het fietspad slingert langs de Tyne, omgeven door struiken en bloeiend fluitekruid. Een paar mensen laten hun hond uit, andere wandelaars zijn er niet. Het is heerlijk weer, zelfs zo vroeg al bijna tropisch warm. Van tevoren, gewaarschuwd voor het Engelse weer, heb ik serieuze regenkleding ingeslagen, maar die zit nog in de rugzak die naar mijn volgende overnachtingsadres wordt vervoerd. Na het fietspad te hebben verruild voor de heuvels die uitkijken over de rivier, kom ik op een boulevard langs het water. De Noordzee heeft zich teruggetrokken en de rivier is een smalle stroom in een sompige moddervlakte. Vlak tegen de kademuur ontdek ik de houten spanten van een oude boot. Even verderop trippelt een rat het hoge gras in. Langzaam nader ik Newcastle. Daar liggen kort achter elkaar liefst zes bruggen over de rivier. De eerste is een sierlijke witte boog, die de volgende, een hoge groene, mooi omlijst. Hier verlaat ik de rivier even om naar het kasteel te gaan dat deze stad zijn naam heeft gegeven en dat op de resten van een Romeins fort is gebouwd. Onderweg kom ik langs het huis van Bessie Surtees, een jongedame die er met een belangrijke politicus vandoor ging en door het raam ontsnapte aan haar beschermende familie. Het kasteel is niet ver, maar staat in de steigers. Alleen een toren is goed zichtbaar. Volgens een bord is het nog toegankelijk, maar ik kan de ingang niet vinden tussen al de hekken die mensen van de bouwplaats weghouden. Via een klein poortje ga ik terug naar de rivier, waar ik de route hervat. Nog een hele tijd mag ik de rivier volgen, met af en toe een kleine stukje het binnenland in om de industrie te vermijden. Daar kom ik een monument tegen voor 38 mannen en jongens die in 1925 omkwamen toen een mijnschacht vol water stroomde, de Montague View Pit disaster. Bij Elswick beland ik op een oude spoorlijn en het boekje kondigt hier een prominent bouwwerk aan ‘the Lemington glass cone’. Ik ga ervan uit dat het een groot glazen kunstwerk is en ben teleurgesteld als ik niets tegenkom. Het blijkt echter de in 1787 gebouwde en laatste nog bestaande glasoven van de plaatselijke glasfabriek te zijn. Inmiddels ben ik Newburn al voorbij en het is nog amper middag. Het eindpunt voor vandaag, Wylam, nadert veel te snel. Wanneer ik een ijsventer tegenkom, besluit ik daarom een pauze in te lassen en nestel me met een hoorntje in het gras. Lang kan ik niet stil blijven zitten, want even verderop ontdek ik een monument dat aan de slag van Newburn herinnert. Het blijkt een slag uit 1640 te zijn van de Engelsen tegen de Schotten met als inzet een nieuwe lithurgie voor de Anglicaanse kerk. De 20.000 Schotten wonnen van de amper 3.500 Engelsen en bezetten Newcastle. In enkele panelen wordt het precieze verloop van de slag uitgelegd en zo breng ik weer een uurtje door. Na een tijdje ga ik dan toch verder. Vlak voor Heddon-on-the-Wall verlaat ik het pad, want mijn B&B ligt een paar kilometer van de route.
Dag 2: Wylam – Chollerford, 36 km
Via een prachtig slingerend rivierpaadje kom ik weer terug op de route. Direct na een golfbaan sla ik af richting Heddon-on-the-Wall. Meteen is er een steile klim naar het dorp, gelukkig door een lekker fris bos. Eenmaal boven laat ik de bomen achter me en heb een fraai uitzicht op de rivier in het dal. De lucht is mistig en de heuvels in de verten heiig. Bij de bushalte staan meisjes in schooluniform te wachten. Ik loop ze voorbij op weg naar het eerste stuk ‘echte’ muur aan de andere kant van het dorp. Dit is een behoorlijk lang stuk, dat zich een paar stenen boven het gras uitstrekt. Waar de muur in het gras verdwijnt, is de halfronde vorm van een graanopslag te zien, een Middeleeuwse aanbouw. Ik verlaat het dorp via een achterafpaadje en loop dan over een rustige weg verder. Van de muur is hier verder niets te zien, alleen een verdieping in het landschap wijst op een bijzondere geschiedenis. Ik steek de drukke snelweg over en dan krijg ik eindelijk gras onder mijn voeten. Meteen is duidelijk dat de Engelsen de bescherming van het Unesco-monument serieus nemen. Bij elk klaphekje worden wandelaars vriendelijk verzocht naast elkaar te wandelen, om de erosie van het graspad tot een minimum te beperken. In de grond zitten nog talloze resten verborgen, veilig voor onze stampende voeten en de verwoestende werking van zuurstof, zonlicht en uitlaatgassen. Want hoewel ik de snelweg algauw achter me laat, loopt het pad nu parallel aan een weg die flink wordt bereden. Ik had het eerlijk gezegd landelijker verwacht, weg van de snelweg. Een weiland verder kom ik langs de resten van het Romeinse fort Vindolaba. Resten zijn echter een groot woord voor de bult gras van amper 50 cm hoog. Het grootse deel van het fort is gebruikt in de weg van Newcastle naar Carlisle lees ik op een informatiepaneel. Een tijdlang verdwijnt de muur dan weer, maar erg is het niet. Het landschap is prachtig. Om de haverklap mag ik muurtjes beklimmen via uitstekende stapstenen. Er zijn velden bloeiend koolzaad tot aan de horizon en een meer glinstert in het zonlicht. De veldleeuwerik kwinkeleert dat het een lieve lust is. Kan het nog mooier? In het gehuchtje Halton Shields kom ik een van de vrijwilligers tegen die het pad onderhoudt. Met zijn hark begeeft hij zich op weg om op het stuk dat ik net heb bedwongen het gras aan te harken. Nu eens loop ik links van de weg, dan weer rechts. In een veld vol schapen krijg ik voor het eerst een goed beeld hoe indrukwekkend de Vallum geweest moet zijn. Jonge lammetjes scharrelen rond tussen enorme golven van gras, een gestolde zee, het effect ongetwijfeld versterkt door de heuvel. Niet veel later kom ik uit bij de oprijlaan van Halton Castle. Hier wijk ik van de hoofdroute af voor een lusje naar het Romeinse fort in Corbridge. Gisteren was ik zo vroeg klaar dat dit er wel bij kan. Ik daal af langs het fraaie kasteel, compleet met kleine begraafplaats. Al valt die moderne grasmaaier wel wat uit de toon. Ik steek weer onder de snelweg door en stop om twee pottenbakkersovens te bewonderen die vooral voor eenvoudig aardewerk werden gebruikt. De sierlijke flesvormige bouwwerken in de achtertuin van een woonhuis torenen hoog boven de bloemen uit. Ze worden niet meer gebruikt en je kunt er daarom ook in lopen. Zonlicht komt door een klein gat hoog boven me naar binnen en verlicht de duizenden bakstenen die een eenvoudig, maar tegelijk hypnotiserend patroon vormen. Het Romeinse fort ligt een eindje buiten Corbrigde en nadat ik het centrum van het dorp ben gepasseerd, ben ik er zo. Via het museum loop ik het fort binnen. Ook hier komen de Romeinse resten amper boven kniehoogte uit, maar toch is er genoeg over om te bewonderen. Zo ingenieus. Een graanopslag, herkenbaar aan de verhoogde vloer, zodat de lucht eronder kon circuleren en het graan niet vochtig werd. Vanwege de grote druk die al dat graan op de muren uitoefende, was het gebouw versterkt met steunberen, waarvan de resten nog zichtbaar zijn. Ook een halfondergrondse kamer is nog redelijk intact, gebruikt als kluis om de soldij van de manschappen in op te slaan. Het fort is niet heel groot, dus na een klein uurtje ga ik weer verder. Dit keer moet ik flink klimmen, want ik ben een heel stuk afgedaald uit de omringende heuvels. Een hele tijd gaat het goed, tot ik vlak voor ik het kasteel weer bereik de weg kwijt raak. Ik vraag de weg aan een boer, die vast al vaker verdwaalde wandelaars de weg heeft gewezen. Hij wijst naar een stile, een overstapje aan het eind van een weiland en ik volg zijn aanwijzingen om weer op de route te komen. Ik heb een klein stukje afgesneden, vermoed ik, want ik een stukje verder op de route dan waar ik ben afgeslagen. Ach, ik heb geen zin om terug te gaan en kuier verder. Bij een grote rotonde zie ik enkele wandelaars bij een pub zitten. Ik heb eigenlijk ook wel trek en las een korte stop in. Op het terras raak ik aan de praat met een stel Belgen en een Engels echtpaar. Ik loop even met de Engelsen op, maar hun tempo is me net te laag. Na een kwartiertje ga ik er alweer ongeduldig vandoor. Zomaar ergens in een weiland kom ik opnieuw een stuk muur tegen en aangespoord door de gids bekijk ik dit stuk zorgvuldig. Hier is namelijk goed te zien dat de architect halverwege het bouwproces van gedachten is veranderd. Het eerste helft is nog de oorspronkelijk bedoelde drie meter breed en dan wordt de muur opeens een heel stuk smaller. Het fundament, dat al eerder was aangelegd, loopt onverstoorbaar door. Hier is ook een goot te zien, die water van onder de muur afvoerde. Een groep wandelaars loopt me tegemoet, zware rugzakken sjouwend. Ik verbaas me dat ze amper naar de muur omkijken. Je loopt dit pad toch niet zomaar? Ik ben blij dat ik heb gekozen voor bagagevervoer, zodat ik op mijn gemak door het gras kan banjeren en de tijd kan nemen voor dit opmerkelijke stuk geschiedenis. Een ding weet ik zeker: ambtenaren zijn in al die eeuwen niks veranderd.
Vlak voor Chollerford maakt de route een vreemde lus naar het plaatsje Wall. Vlak voor ik het dorp bereik, keert de route terug in de richting van de weg die ik net heb verlaten. Het is de enige manier om bij Brunton Turret te komen, zonder daadwerkelijk dezelfde weg heen en weer te lopen. De muur had elke Romeinse mijl een mijlkasteel en daartussen twee torens. Hier is een toren behoorlijk goed bewaard gebleven, nog meer dan een meter hoog en de ingang herkenbaar. Jammer alleen dat ontsierende houten hekken mensen het klimmen moeten beletten. Dat zou toch niet nodig moeten zijn. Vlak voor de rivier heb ik nog de keuze om een kilometer een weiland in te lopen, om de resten van drie Romeinse bruggen te bewonderen. Ik laat ze voor wat ze zijn. Inmiddels nadert de middag zijn einde en hoewel de meeste musea to 18.00 uur zijn geopend, wil ik nog op mijn gemak rond kunnen kijken in Chesters, waar alweer een Romeins fort te bewonderen valt. Hier is het badhuis het meest indrukwekkend goed bewaard gebleven. De muur met halfronde alkoven, het stookgat. Het huis van de commandant met zijn halfronde toegang en vloerverwarming. Een deel van het terrein is niet toegankelijk omdat er een vogel broedt tussen de ruïnes en de ondergrondse ‘kluis’, waarvan het dak nog intact is, is na een overstroming groen uitgeslagen en tijdelijk voor het publiek afgesloten. Zonde, het is een van de best bewaarde ruimtes die ik tot nu toe heb gezien. Net voor sluitingstijd verlaat ik het museum. Ik steek de weg over naar de stoep, maar houd stil om een jas op te rapen die midden op de weg ligt. Hij voelt zwaar aan, er zit vast nog een portemonnee of camera in. Het kan niet anders of hij is van de twee wandelaarsters die een endje voor mij lopen. Ik versnel mijn pas tot ik ze heb ingehaald. Het zijn twee Noorse dames, die me vragen of ze hier een stukje af kunnen snijden naar hun overnachtingsadres. Terwijl dame 1 haar jas weer insnoert in haar rugzak, vertelt dame 2 dat ze flink last heeft van blaren. We nemen afscheid en ik loop nog een klein stukje naar mijn B&B. Dit keer ligt het gelukkig pal op de route, zodat ik morgen direct verder kan.
Dag 3: Walwick – Holmhead, 35 km
In alle vroegte kom ik een wandelaar uit Denemarken tegen die me waarschuwt: “Je kunt ook de militaire weg nemen, dan vermijd je de heuvels.” Maar hij is 70 en ik vele jaren jonger. Ik peins er niet over de heuvels over te slaan, daar kom ik juist voor. De eerste kilometers vallen nog mee. Direct het dorp uit loopt de route langs de greppel met prachtige uitzichten op de verten. Er zijn witte, pluizige bloemen, de veldleeuwerik zingt en laat zich af en toe zien op het pad. De afstand van gisteren heeft me vermoeid en ik merk dat ik niet erg vooruit kom. Toch geniet ik. Tijd zat, hou ik mezelf voor. In een volgend weiland laat de muur zich weer zien met een wachttoren. Jammer dat er zo weinig van over is. Ook een konijntje laat zich in de verte bewonderen. Bloeiende brem en spichtige bomen vormen een fraai paar tegen de horizon. De greppel die tot nu toe mijn leidraad is geweest, eindigt in een hoop rotsen. Blijkbaar was dit zelfs de Romeinen te gortig en gaven ze het hier op. Ik steek de weg over om bij een tempel te komen die aan Mithras is gewijd. Het is een vredig kommetje in een groen dal. Zelfs nu nog ademen de pilaren een mystieke sfeer. Jammer dat het beeld van de god zelf een replica is.
Even later buigt de weg, die me al vanaf Heddon heeft begeleid, naar links af. Eindelijk vrij van geluid hou ik een korte pauze in een heerlijk dennenbos. Eenmaal uit het bos begint de route geleidelijk te stijgen tot het een heel eind boven het omringende landschap uittorent. Zo af en toe zijn er resten van een wachttoren of een mijlkasteel, maar de muur zelf is hier het indrukwekkendst. Hij vlijt zich in het gras en volgt de contouren van de heuvels naar de horizon. Dit is duidelijk de ‘moderne muur’, een Engelse reconstructie om te laten zien waar de oorspronkelijke muur gelopen heeft. De moderne muur is smaller en heeft een ronde top. Bovendien is er geen cement gebruikt, maar zijn de stenen op die typisch Engelse wijze gestapeld, zoals de schapenmuurtjes die in onderweg ben tegengekomen. De Romeinse muur oogt sterk, strak, stoer en vierkant. Hij ademt nog steeds de sfeer van militaire efficientie en waar de Engelse muur vooral schapen tegenhoudt, geloof je van de Romeinse dat barbaren zich erop stukbeten. Pas vlak voor Housesteads komt de Romeinse muur weer tevoorschijn, werkt zich omhoog de heuvel op om zich bij het fort Vercovicim te voegen. Dit ligt op een steile heuvel en de bekende muren tekenen gebouwen in het gras. Vooral de gemeenschappelijke latrines zijn goed bewaard gebleven, met in diverse stenen nog een halfrond poepgat. In het midden staan op een verhoging de wasbakken voor wanneer het water op rantsoen was en niet vrijelijk door de goten eromheen mocht stromen. Als het hard regent, spoelt het water nog steeds door de latrines, vertelt een langslopende vrijwiller. Bij het museum kom ik de twee Noorse dames van gisteren weer tegen. Ze zijn een klein stukje met de bus gegaan, maar willen nog steeds het hele pad lopen.
Na Housesteads mag je 150 meter op de Romeinse muur lopen. Ik hou het op het pad ernaast. Ook al mag het, dit blijft een Werelderfgoed en qua uitzicht heeft het lopen óp de muur geen meerwaarde. Gisteren waren er een paar heuveltjes, maar nu verschijnen er flinke joekels aan de horizon om van te watertanden. De muur is hier begroeid met gras en bij mijlkasteel 37 is nog een deel van toe toegangspoort intact. Erg mooi. Nu begint de route echt leuk te worden. Stenen vormen een ruwe trap naar beneden. Er is uitzicht op crag Lough, een meer onderaan een steile klif en het is schitterend. Ik blijf klimmen en dalen en genieten. Vlak voor Steel Rigg is er een geweldige afdaling. Klauteren naar beneden, terwijl anderen voorzichtig klimmen. Voor de derde dag achtereen is het bijna tropisch warm en ik ben zo blij dat het niet regent. Dan waren deze rotsen vast gladder en de klim verraderlijker geweest. Al sinds de middag is het ongebruikelijk druk op de route. Veel mensen nemen de bus om alleen de mooiste stukjes te lopen en Housestead-Steel Rigg is zeker een van de hoogtepunten. In Steel Rigg wijk ik van de route af om weer een fort te bewonderen bij Corbridge. Dit is een teleurstelling. Groter dan de voorgaande forten, maar behalve de enorme hoeveelheid lage muurtjes is er weinig herkenbaar. Toch krijg je hier wel een idee van de enorme grootte van het fort en de naastgelegen ‘vicus’, het dorp waarvan burgers iets aan de soldaten probeerden te verdienen. Zeker voor die tijd, waarin steden schaars waren was het een enorme gemeenschap. Archeologen zijn hier nog druk bezig de grond uit te spitten. Bij het badhuis zit ik even op een muurtje en een gele kwikstaart, met vlieg in zijn bek, laat zich van dichtbij bekijken. Ik loop terug naar het bezoekerscentrum van de National Trust en haal daar wat drinken. Op een bank wuif ik me wat koelte toe, want ik voel me behoorlijk slap. Verkwikt ga ik verder met het laatste stuk naar Holmhead. Elke kilometer is mooi. Er zijn prachtige kliffen en op een ervan ontdek ik een bergbeklimmer vol rinkelend ijzer. Bij een kissing gate is het niet helemaal duidelijk welke kant ik op moet. Ik beklim de heuvel langs de muur en pas wanneer ik helemaal boven ben, word ik gewaarschuwd voor een ‘sheer drop’. Terug dan maar en nu zie ik de witte eikel staan op een ander hekje. Als ik verder loop om een meertje zie ik ook wat die ‘sheer drop’ inhoudt: de heuvel houdt gewoon op, alsof hij met een mes doormidden is gesneden. De muur loopt precies tot de rand en verdwijnt dan in het niets. Het pad gaat verder door weilanden. Even laat ik de wandelgids voor wat het is, al mis ik zo wel een origineel altaar dat ergens in een hoekje verborgen was. Ik heb geen zin om terug te gaan. Aan de horizon verschijnen donkere luchten. Met de zon die boven me nog schijnt is het een schitterend gezicht. Het wordt nu glooiender, al zijn we nog steeds hoog boven de dorpen. Ik raak aan de praat met een Amerikaan en een Engelsman en ik volg hen naar de voet van de heuvels. Tot ik vanuit mijn ooghoek boven me een stuk muur zie. Met de finish in zicht heb ik nog wel wat energie over en het blijkt de moeite waard om naar boven te klimmen. Juist hier is de muur zowat 2 meter hoog en perst zich langs enkele manshoge rotsen. Indrukwekkend. Ik kom nog verschillende mensen tegen, maar ben blij als ik in Holmhead ben. Het was weer een lange dag.
Dag 4: Holmhead – Irthington, 22 km
Een strakblauwe lucht begroet me als ik wakker word. Omdat het ontbijt pas om 7.45 uur wordt geserveerd, kan ik uitslapen. Ook de afstand naar Irthington is kort, dus het wordt een luie dag vandaag. Voor ik op pad ga, werp ik nog een korte blik op de ruïne van een kasteel. Een paar muren staan nog overeind, met halverwege ramen en gangen. Eens was dit een levend gebouw, nu is alleen het skelet nog over. Na nog een paar foto’s ga ik op stap langs een kabbelend beekje en een onbewaakte spoorwegovergang. Ook de treinen rijden aan de verkeerde kant, realiseer ik me, als er een luid toeterend voorbij raast. Voorbij een golfclub is een overstapje en mag ik de weilanden weer in. Dit deel van de route is rustig en landelijk, met enkel vogelgezang en het geblaat van een lam dat roept om zijn moeder. De muur verschijnt weer even, in een veld vol boterbloemen. Even verderop liggen de resten van een oude Romeinse brug. De rivier heeft zich inmiddels naar rechts verplaatst en loopt met een wijde boog om het voormalige bruggenhoofd heen. Het is voor mij als leek amper herkenbaar als brug. Alleen bij een opening in de stenen kan ik me de sluis voorstellen die beschreven staat. Over een moderne brug steek ik de Irthing over, een ondiepe stroom die over ronde stenen tuimelt. Aan de andere kant wacht een flinke klim om weer bij de muur te komen en ik bedenk wat een hoogteverschil de Romeinen moesten overwinnen. Knappe jongens! Doordat ik wat vooruit lees weet ik dat ik hier op moet letten. In dit stuk muur naar het Romeinse fort Birdoswald hebben de Romeinen wat beeldhouwwerk achtergelaten. De in het boek beschreven Centurionsteen van Julius Primus vind ik niet, wel een flinke phallus, het Romeinse klavertje vier, bedoeld om het boze oog af te wenden. Aan de andere kant van de muur is een filmploeg bezig met opnamen. Een man loopt een heel eind langs de muur en dan weer terug en springt daarna in een busje. Die gaat zeker doen alsof hij het pad helemaal heeft gelopen. Als het zo moet, ben ik blij dat ik geen reisprogramma’s maak.
De poort en wachtkamers van Birdoswald zijn redelijk herkenbaar. De oostpoort is het best bewaard gebleven van alle forten die ik tot nu toe heb gezien, je kunt het begin van de boog nog onderscheiden. Ook ontdek ik stenen met ronde gaten erin, die misschien een deur hebben gedragen. Verder dan door de weilanden vol bloeiende bloemen. Het is alweer tropisch warm. Als ik een stukje op een weg loop, kom ik een stel tegen met trekking poles. We beginnen in het Engels, maar als ik erachter kom dat het Belgen zijn, gaan we in het Nederlands verder. Ze lopen de hele route, maar in erg korte stukken van 10 à 15 km. Na een tijdje ga ik verder, want mijn tempo is beduidend hoger. Ik kom langs de resten van een signaaltoren die nog ouder is dan de muur. Het uitzicht op de verten is indrukwekkend. Bij een stroompje rust ik uit op een met mos beklede brug. Heerlijk zacht. Niet veel verder kom ik bij een boerderij een rustpost tegen. In een schuurtje staat een koelkast vol koude blikjes. Heerlijk! Aan de muur zijn briefjes van wandelaars geprikt die dit jaar langs zijn gekomen. Dit doet me aan het Pieterpad denken, waar de buitenkant van een koelkast ook was volgekalkt met dankbare woorden. Ik doe mijn schoenen uit en maak het me gemakkelijk op een van de picknickbanken, terwijl een klein hondje in het gras rondsnuffelt. Inderdaad, een luie dag.
Het is nog maar een klein stukje naar Walton. Ik kom door een bos met prachtige bloemen. Een fazant roept van heel dichtbij en ik schrik me halfdood, maar hij verdwijnt in het gras voor ik hem kan fotograferen. Na Newton wijk ik van de route af naar Irthington, waar ik overnacht. De route is mooi en ik kom langs een verlaten dassenburcht. Morgen is er weer een lange dag en het is de laatste. Jammer, ik zou nog wel weken door willen lopen.
Dag 5: Irthington - Bowness-on-Solway, 35 km
Ik start laat, om 8.30. Langs het dassenhol, terug naar de route. Er zijn erg veel vliegjes en dat is even lastig. Weer kom ik een rustpostje en kist met lekkers tegen bij een boerderij en ik pik een pakje rozijnen mee voor onderweg. Het duurt niet lang voor ik bij de rivier Eden ben, een brede stroom die traag voortkruipt. Twee dorpjes verder loop ik Carlisle binnen. In een park wijk ik weer van de route af om het kasteel te bezoeken. Een deel van de gebouwen zijn nog in gebruik als kantoor voor het leger. De Keep, een vesting in een vesting, is wel te bezoeken. Vooral de muurbeelden op de derde verdieping zijn bijzonder, tekeningen die door bewakers tijdens hun vaak saaie diensten in de stenen zijn uitgehouwen. Het museum aan de overkant sla ik over. Ik wil door, naar het eind. In het park geniet ik kort van de schaduw en ga dan weer op pad. Het is een geweldig pad langs de river dat met een grote boog om Carlisle heen loopt. Je hebt totaal niet het gevoel dat je langs een grote stad loopt, zoals in Newcastle het geval was. Weilanden en boterbloemen, daarmee worden wandelaars verwend. Langzaam schiet het op, kan ik de bladzijden van de gids omslaan en worden de overblijvende pagina’s minder. Bij Grinsdale verschijnen de eerste bordjes dat er een omleiding is wegens een aardverschuiving op een deel van de route. De kaart die erbij is getekend ziet er ingewikkeld uit. Uiteindelijk blijkt het heel eenvoudig te zijn. Een klein stukje over het asfalt en ik kom uit bij de kerk van Beaumont, waar ik de route weer oppak. Ik kom een aantal wandelaars tegen en drie mannen raden me aan de kerk van St. Michael’s Church in North End zeker niet over te slaan. De kerk is gebouwd met Romeinse stenen, zoals zoveel gebouwen langs de route. En zo kan het gebeuren dat er in de oostelijke muur een kop van een heidense god zichtbaar is. Bekender is de kerk als de plaats waar koning Edward I lag opgebaard, nadat hij aan dysenterie was gestorven. Ik stop bij de pub voor wat drinken en moet mezelf overhalen weer door te gaan. Ik heb helemaal geen zin om het eind te bereiken, wil nog lang niet klaar zijn. Uiteindelijk ga ik toch door naar de weg door het Solway-moeras. Nu het laag water is, glinstert de rivier in de verte. De heuvels op de achtergrond zijn schitterend, de koeien op de voorgrond trekken zich niets aan van het drukke verkeer. Ik kies liever voor de zeewering dan de weg, veilig voor de auto’s die zich hier niet inhouden als ze een wandelaar passeren. Bij Drumburgh gaat de route het binnenland in langs een kasteel. Het is dat er een bordje op hangt, anders had ik het beslist niet als kasteel herkend. Een stevige boerderij is het. Goed, de oorspronkelijke ingang zit op de eerste verdieping en er zijn wat weinig ramen, maar een kasteel?
Over een boerenweg loop ik naar Glaston, waar ik de kust bereik. De route volgt echter een tunnel van bomen, waardoor je niets meekrijgt van het uitgestrekte water. Ik glip een zijpaadje in en bewonder het uizicht over de slikken , poelen, heuvels en prachtige blauwe lucht. Als ik naar het water loop, hoor ik een soort knisperen, alsof er duizende krekels zich in het zand verbergen. Bijzonder. Weer moet ik me ertoe zetten door te gaan. Van Port Carlisle is het een klein stukje naar Bowness. Daar, op het officiele eindpunt, kom ik de filmploeg weer tegen, die me feestelijk binnenhaalt. Het blijkt te gaan om Vlaanderen Vakantieland. Na een kort interview, waarvan ze vast niets zullen gebruiken, loop ik naar de King’s Arms voor mijn laatste stempeltje. Het zit erop. In het gastenboek waarin wandelaars hun reacties schrijven, kan ik maar een ding verzinnen: “What a shame it’s over”.