Wicklow way (2018)
Prachtige natuur in een vriendelijke en zachte wereld
Het oudste en langste gemarkeerde wandelpad van Ierland loopt in 127 km van Dublin naar Clonegal. Onderweg kom je door fraaie natuurgebieden en langs Glendalough, een van de oudste kloosters van Europa. Geen wonder dat dit wandelpad hoog op mijn verlanglijstje stond. Het is elke inspanning waard.
Dag 1: Clonegal - Sandyford bridge, 44 km
Ik word wakker naast de rivier Derry, waarin lange slierten wier met witte bloemen zich uitstrekken. Miezer tikt tegen het tentdoek en dat stimuleert niet om op te staan. Ik dommel weer in en droom iets onzinnigs. Uiteindelijk is het al 08.30 als ik ingepakt en wel door de hoofdstraat van Clonegal naar het begin van de Wicklow Way loop, voor mij ongebruikelijk laat. Maar voor nu is het droog en dat scheelt. Veel wandelaars slaan dit stuk over en eindigen hun tocht in Tinaheley of bij de Dying Cow. Ik snap het wel, want het er zit aardig wat asfalt in de route vandaag. Dat is juist de reden dat ik in Clonegal begin. De laatste dag blijft het beste hangen en ik wil niet dat deze dag mijn herinnering kleurt. De eerste vijf kilometer gaan over de weg en het verbaast me hoe snel ik hoger klim. Heel veel uitzicht is er niet, het blijft miezeren en de verten hullen zich in een mistige waas. Wanneer het een tijdje droog is geweest, doe ik mijn jas uit, die niet alleen waterdicht is, maar ook erg warm. Het is heerlijk koel, perfect wandelweer. Na vijf kilometer is er een lusje door een productiebos waar her en der kaalslag is achtergebleven na de oogst. Ook Raheenakit Forrest maakt weinig indruk. Weer terug op de weg zie ik eerst twee appelvinken met hun felrode borst en kom ik een Fransman tegen. Hij heeft een aantal lange afstandspaden gelopen en keert na de Wicklow Way weer huiswaarts.
Langs de weg verschijnen bordjes van een hardloopwedstrijd en vlak voor de Dying Cow kom ik een rustpost tegen. Ik krijg een jus d’orange aangeboden, wat erg fijn is, ondanks dat het net als bij de Engelsen water is met een bodempje sap erin. Het is niet bijster warm en toch gaat mijn water hard. Ik heb twee liter bij me in een camelback en hoewel dat meestal meer dan genoeg is, drink ik ongebruikelijk veel vandaag. Een steile afdaling later sta ik bij de pub de Dying Cow, wat ook de start van de Holy Cow charity run/walk blijkt te zijn. Even overweeg ik om mee te doen, maar € 10,- voor vijf kilometer vind ik erg veel en bovendien gaat de route ook over de Wicklow Way en van dubbele kilometers word ik niet blij. Daarom stap ik de pub alleen binnen voor wat extra suikers. Eenmaal binnen kijk ik mijn ogen uit en dat voor een pub die uit één kleine ruimte bestaat. Waarschijnlijk is het een oude cottage omgebouwd tot pub. Kleine bar, twee tafeltjes met banken langs de muur en dat is het. Plaatsnaamborden en bankbiljetten uit de hele wereld, familiefoto's. Je kunt je voorstellen dat deze pub al eeuwen zo bestaat en in al die tijd niets is veranderd.
Het was mijn plan om hier te overnachten, maar het is amper drie uur en ik heb nog uren daglicht over. Ik wil door. Ik ga verder en nu komen me hordes wandelaars en enkele hardlopers tegemoet. Veel kinderen, waarvan sommige verkleed om de prijs voor beste outfit in de wacht te slepen. Ook de priester doet mee en maakt een kort praatje. Even later kom ik wat parcoursbewakers tegen en als ik twijfel bij een onduidelijk geplaatste markering roepen ze dat ik naar links moet. Komt dat even mooi uit. Ik volg de weg naar Tinaheley tot ik afsla en een brede gravelweg insla. Een end verderop een splitsing, maar geen markering. Gelukkig staat er een kaart met de route van de Tinaheley loop walk erop ingetekend. Ik leg mijn gidsje ernaast en zie dat ik rechtdoor moet. Even later loopt de grindweg dood bij een boerderij. Er staat een pijl naar rechts en ik loop het erf op, maar kan geen pad vinden dat er weer vandaan leidt. Terug naar de markering en dan zie ik dat ik voor de boerderij rechtsaf had gemoeten, door een hek naar een smal schapenpaadje. Kijk, nu wordt het leuk. Het is een smal pad vol stenen en modder met af en toe een beekje, omzoomd door gele brem. Geweldig leuk. Er zijn talloze hekken die ik open en achter me weer sluit. Uiteindelijk kom ik uit bij een asfaltweg die ik naar beneden volg tot een drukke weg. Waar vanochtend mijn voeten me nog automatisch op de linkerweghelft deden belanden, let ik nu goed op dat ik rechts loop. Ierland mag dan tot de Europese unie behoren en met euro’s betalen, rijden doen ze net als de Engelsen aan de verkeerde kant. Gelukkig mag ik algauw afslaan. Ik steek de Derry nog een keer over en begin te klimmen. Ik geef me nog een uurtje om een kampeerplek te vinden en moet lachen om het bord ‘no shooting trespassers’. Dat is vast niet wat er werd bedoeld. Wat volgt is een heerlijk pad door schapenweides en langs een paardenkudde. Gele brem is overal. Ik verbaas me erover dat ik zo weinig dieren zie, geen hazen , konijnen of reeën. Maar ja, Ierland is zo groen dat ze overal kunnen zitten, ze worden niet richting de akkers en weides gedwongen zoals in Nederland. Ik begin moe te worden en heb niet meer zoveel oog voor de natuur als het landschap verdient. Een lusje door nog weer een bos met eeuwenoude stapelmuurtjes is bijna teveel. Weer uit het bos zie ik voor me een groepje wandelaars twijfelen bij een kruising en ik versnel mijn pas terwijl ze een heuvel over trekken. Als ik bij de kruising kom, zie ik waarom ze aarzelden, de markering ligt plat naast de weg. Ik maak even een pitstop en raadpleeg mijn GPS. Ze hadden gelijk en ik volg ze de heuvel over. Er volgen meer weides, met dit keer overstapjes in plaats van makkelijke hekken. Bijna zie ik een herdenkingskruis over het hoofd voor iemand die in 1916 bij een jachtongeluk is omgekomen en ondanks mijn vermoeidheid stop ik toch even. Ik zie van he kruis alleen de achterkant en je kunt er niet omheen lopen. Jammer, maar het kruis staat er natuurlijk niet voor ons wandelaars. Langzaam daal ik af naar het dal waar ik een voorde door het ondiepste deel van het water oversteek. Er is wel een brug, maar mijn schoenen zitten onder de modder en kunnen wel een schoonmaakbeurt gebruiken. En zeg nou zelf, door het water plassen is toch veel leuker? Aan de andere kant van de beek rust de groep wandelaars die ik eerder zag, uit op een brug van een zijbeekje. Nadat we in het Engels beginnen, blijken het zeven Belgen en we gaan in het Nederlands verder. Ze zijn vanmorgen bij de Dying Cow begonnen en zoeken straks het als ik een overnachtingsplek bij de rivier. Ze doen het rustig aan, gezelligheid minstens zo belangrijk als de afstand die ze lopen. Ik ga door, maar het duurt nog een paar kilometer voor de rivier dichtbij komt en het landschap wat afvlakt. Tot dan toe zijn de velden redelijk schuin en dat slaapt voor geen meter. Dan kom ik bij een brug waar twee boerderijen staan. Ik vraag en krijg toestemming om in het weiland te kamperen. Ook de Belgen zijn welkom als ze zouden komen, maar ik zie ze niet meer. Snel zet ik mijn tent op langs de Derry en kook mijn potje pasta. Daarna val ik weer met het vriendelijk gekabbel van water in slaap.
Dag 2: Sandyford bridge - Carrigurtna wood, 26 km
Weer is het bijna negen uur voor ik op pad ga. Heerlijk lui, maar niet handig, want ik heb ambitieuze plannen vandaag. Ik steek de brug over en haal eerst water bij een huis waar de route langs komt. Dan mag ik klimmen, kort maar venijnig. Ik kom uit op een weg die ik een tijd volg. Net als gisteren is het prima wandelweer, bewolkt met een licht windje. De enkele spat die valt is de naam miezer amper waard. Wanneer ik eindelijk afsla, kom ik twee Duitsers tegen die naar water vragen. Ik vertel ze over de boerderijen die ze tegen gaan komen, want het dorp Moyne, dat ze verwachten, ligt niet op de route. Een breed grindpad leidt naar beneden, waar een imposante boom prachtig roze bloeit. Langs het pad beginnen beekjes te stromen die samenkomen in een rivier waarvan ik alleen het bruisende water hoor. Ik kom uit op een weg en steek de Ow River over. Aan de andere kant twijfel ik even. De markering staat voorbij de kruising bijna helemaal verborgen door groene struiken, maar een ander pad naar links is er niet. Ik waag het erop, want het is een fijn, smal pad dat ik ook gekozen zou hebben als ik routebouwer was. Steil omhoog, dat wel, vol stenen en grind. Daar kom ik voor! Ik zweet en hijg en drink, want klimmen gaat me nooit heel makkelijk af. Aan het eind is er een asfaltweg en gelukkig ook weer een markering. En net heb ik de rubberen doppen op mijn trekkingpoles gedaan, of ze mogen er alweer af. Ik verlaat de weg voor een heerlijk pittige klim naar Carrickashane mountain, waar ook de Murtagh-hut ligt. Hier had ik willen overnachten, maar dat was voor de lange etappe van gisteren. Het is nog vroeg en ik ga door, tot vlak onder de top van 508 meter. Daarna daalt het pad gelukkig weer, door een productiebos dat is verworden tot een kale vlakte. Aan het einde ervan is daar de weg naar Drumgoff Gap die ik omhoog volg. Tot ik aan mijn linkerhand in het heideveld een markering zie. Dat asfalt stapt natuurlijk lekker door, maar ik heb liever zand onder mijn voeten en misschien is het volgende gele mannetje vanaf de weg niet te zien. En dat klopt ook, al snel slaat de route af het bos in. En dan is daar mijn eerste balkenpad, dikke bielzen met ijzeren ringen erin. Het beschermt de kwetsbare grond en loopt erg fijn. Inmiddels nadert de middag en ik heb nog geen honger. Dat is geen goed teken. Ik krijg te weinig suiker en calorieën binnen. Omdat het moet eet ik twee graankoekjes, maar aan fruitkeks, de droge biscuits die naar speculaas smaken, moet ik nu niet denken. Ik geniet van het bos, maar telkens als ik verwacht te dalen, stijgt de route nog wat verder. Ook mijn humeur bevestigt het suikertekort, want hoewel de omgeving nog even mooi is, heb ik er even genoeg van. Tot ik dan eindelijk de daling inzet, eerst over een brede gravelweg, later over een smal bospad dat ik bijna voorbij loop omdat ik het niet verwacht. Een lang lint balken voert me snel naar beneden tot ik weer op de gravelweg uitkom. Na nog een paar laatste ziggen en zaggen verschijnt er een weg met huizen. Op de kruising de langverwachte Glenmalure Inn. Voor ik nog maar mijn rugzak heb afgedaan, heb ik al een cola en een zakje chips besteld. Inmiddels is de middag aardig gevorderd, te laat om nog te beginnen aan de Lagnaquilla loop walk. De barvrouw waarschuwt me dat het weer ‘s middags meestal verslechtert en er mist vanaf de berg naar beneden komt. Ik had alleen gekeken naar de afstand van 17,5 km en was even vergeten dat het bergkilometers zijn en niet vergelijkbaar met dezelfde afstand in het vlakke polderland. In goede weersomstandigheden en met stevig doorstappen duurt de tocht vijf uur. Gelukkig loop ik nu een dag voor op mijn planning, zodat ik morgen de hele dag heb voor alleen deze rondwandeling. Vandaag besluit ik het erbij te laten en mijn voeten zijn blij met deze korte etappe. Ik besluit alleen nog door te gaan naar de hut, zo’n twee km verderop. Maar hoe ik ook loop, geen hut, ook niet bij de plek waar ik hem volgens de kaart mag verwachten. Ik besluit terug te lopen naar het beschutte plekje dat ik op de heenweg zag, een vlak stukje grond naast een beek. Nadat ik mijn tent heb opgezet, besluit ik mezelf in de beek te wassen. Oei, wat is dat koud! Morgenochtend doe ik het nog een keer.
Dag 3: Lugnaquilla loop walk, Glenmalure, 17km,
Wanneer ik terugloop naar de Glenmalure Inn zie ik na honderd meter de hut die ik gisteren heb gemist. Pal aan de gravelweg, stukje gras ervoor. Hoe ik die voorbij gelopen kan zijn, is me een raadsel. Toch ben ik blij dat ik hem gisteren niet heb gevonden, want ik hoor stemmen uit de hut komen en mijn plekje bij de beek had ik helemaal voor mezelf.
Even verderop staan twee geiten op het pad. Wilde geiten? Ze hebben in ieder geval geen bel om. Als ik dichtbij kom, verschijnt er een hele kudde uit het hoger gelegen bos en stort zich de vallei in. Bij de Inn laat ik mijn backpack achter in de lounge en vul mijn camelback. Dan ga ik op pad, op zoek naar de Glenmalure jeugdherberg die ergens aan het eind van de Glenmalure Road moet zijn. De loopwalk begint met een paar kilometer asfalt, maar liever ermee beginnen dan eindigen. Ik kom nu dichterbij de spectaculaire waterval die ik gisteren al vanuit de verte bewonderde, maar nog altijd staan er een paar boerderijen tussen mij en het vallende water. Wanneer ik mijn GPS check, blijkt dit het eindpunt van de rondwandeling te zijn. Even overweeg ik de route andersom te lopen, maar dan eindig ik met een lange asfaltweg en daar heb ik geen zin in. Twee kilometer verder eindigt de weg in een parkeerplaats. Ik steek een brug over en volg de gravelweg. Nog steeds is de jeugdherberg niet in zicht. Wat ben ik blij dat ik een tent heb die ik pal langs de route neer kan zetten als ik geen zin meer heb, om de Wicklow Way de volgende ochtend gewoon weer op te pakken. Je zult maar een jeugdherberg hebben geboekt en aan het einde van de dag nog zo'n stuk extra moeten lopen. Maar wanneer ik bij de jeugdherberg kom, lijkt hij niet in gebruik te zijn. Het is een klein huis, met dichte luiken en gesloten hek. Iets verderop sla ik af naar een zijweg en begin ik te klimmen. Opnieuw kom ik een geit tegen die weer niet bij een boer lijkt te horen. De weg klimt verder en geleidelijk aan komt het eind van het dal in zicht. En ik geloof meteen dat ze dit dal het Zwitserland van Ierland noemen. Grijze rotsen rijzen op in een enorme kom. Glenmalure is gevormd door een gletjer, acht kilometer kaarsrecht uitgesleten. En ik mag over de rand ervan. De gravelweg gaat over in een spoor, dat weer overgaat in een schapenpaadje langs een fraaie waterval, een dunne laag water die over glibberige rotsen naar beneden vloeit. Soms is het pad moeilijk te volgen, maar de grond zelf is mijn gids. Donkere aarde tussen rotsen en groen gras, de halfronde gaten in de aarde waar mijn wandelschoen precies in past en heel soms het kleine gaatje van een trekkingpole. Ik klim, stop om uit te hijgen en drink. Ik heb twee liter bij me, maar begin te twijfelen of het wel genoeg is. Daarom drink ik anders. In plaats van vijf slokken water neem ik er nog maar twee, waarvan ik er een gebruik om mijn mond weer te hydrateren voor ik het water doorslik. Het uitzicht is elke zweetdruppel waard. Wat is dit mooi! De hele vallei strekt zich voor me uit. En als ik hoger kom, zijn daar de Wicklow Mountains. Ik had geen betere dag kunnen uitzoeken om deze tocht te maken, het is zonnig en helder en ik kan kilometers ver weg kijken. Bergen achter bergen achter bergen. Ik geloof niet dat ik ergens op de Wicklow Way zo’n mooi uitzicht had gehad als hier. In de verte hoor ik kanonschoten, waarschijnlijk een militair oefenterrein niet heel ver weg. Als ik de rand van de vallei nader, heb ik de ergste klim gehad. Ik stijg nog steeds, maar minder steil. En nog steeds kom ik plukken schapenwol en uitwerpselen tegen. Een beekje murmelt met me mee door het gras en langs dikke plakken bruine turf. Ik weet beter dan het water te drinken, maar bij een overstapje, waar het water zich in een heldere poel heeft verzameld, ga ik in het gras liggen en dompel mijn haar helemaal onder. Koud! En ook erg lekker. Ik houd niet van petjes, maar af en toe je haar nat maken, is heerlijk. Het pad wordt wat lastiger te volgen en hier en daar ook drassig. Wanneer ik me vergis, zakt mijn rechterbeen tot aan de knie weg in de turf. Oeps! Ben ik even blij dat ik mijn gamaschen aan heb. Ik trek mijn been uit de turf en mijn sokken zijn niet eens nat geworden. En dan ben ik eindelijk echt boven en is het wandelen makkelijk. Ik check mijn GPS nog maar eens en blijk iets te zijn afgedwaald. Ik had de heuvel aan mijn linkerhand ook niet herkend als de top van de Lugnaquilla. Het is geen indrukwekkend climax, geen dramatische rotsformatie die respect afdwingt. Een obelisk in een cirkel van stenen markeert het hoogste punt. De plaquette met de namen van de bergen in de omgeving is nauwelijks meer leesbaar. Het uitzicht op de bergen is wel spectaculair. Zo ver als je kunt kijken, niet normaal. Aan de ene kant een mozaïek van bergen, aan de andere de beschaving van in nette vakjes verdeeld land. Na een tijdje begin ik aan de terugweg. Aanvankelijk is het makkelijk lopen, daarna wordt het pad uitdagender, vol stenen en rotsen. Ik probeer op het hoofdpad te blijven om erosie te voorkomen. Het is goed te zien waar de wandelaars als een kudde buffels een bruin lint heeft uitgesleten over de turf en wortelresten van de heideplanten. Soms maak ik me er ook schuldig aan, als ik even genoeg heb van het gepuzzel is het wel erg verleidelijk om even ongehinderd door te kunnen stappen. En soms is er zoveel erosie dat het moeilijk is te zien wat nu het oorspronkelijke pad is en wat wandelaars erbij hebben verzonnen. Het is ook de natuurbeheerders opgevallen, want lager op de helling maant een bordje me vooral op het hoofdpad te blijven om verdere schade aan het landschap te voorkomen. Zo daal ik af en ik heb geen dorst meer. Geen honger ook en dat bevreemd me. Het is al ruim na lunchtijd en ik heb bijna acht uur geleden ontbeten. Dan is er een overstap en kom ik uit bij wat op de kaart staat als ‘the zig zags’, een graspad dat me langzaam naar beneden brengt. Nog steeds zijn er af en toe rotsen en ik ben zo druk bezig op mijn voeten te letten, dat ik de hindes pas zie als ze een hoge kreet slaken en vluchten. Ze stonden ver weg, maar toch leuk om gezien te hebben. En naarmate ik lager kom, valt op dat ik de waterval niet hoor die ik vanmorgen zo bewonderde en die nu toch heel dichtbij moet zijn. Pas vlak boven een boerderij hoor ik het geruis ervan. Veel te zien is er niet, maar gelukkig is er een zijpaadje dat je naar de voet van de enorme waterval brengt. Alleen staat de zon nu ongunstig voor een goede foto. Ik maak er toch een paar en bedenk hoeveel voldoening deze dag me heeft gegeven. Een heerlijk uitdagende tocht die iedere wandelaar op zijn verlanglijstje zou moeten zetten. Van een Iers stel krijg ik een lift terug naar de Inn en als ik me net een colaatje op het terras plant, zitten daar ook de Belgen. En zomaar heb ik helemaal geen zin meer om vandaag nog verder te gaan. Gelukkig hoeft dat ook niet. Ik maak er een lekker luie dag van. Ik loop alleen nog door naar de beek waarnaast ik gisteren overnachtte en was me in het koude water. Daarna loop ik terug naar de hut, die ik vanavond voor mezelf alleen heb. Tot er om elf uur ‘s avonds nog twee survivalgidsen komen aanzetten na hun werk met probleemjongeren. Een viert zijn veertigste verjaardag. Uiteindelijk wordt het rustig en val ik in een onrustige slaap.
Dag 4: Carringurtna wood - Ballin rush + Upper lake loop walk Glendalough, 22 + 9 km
De weergoden schotelen Ierland weer een stralende dag voor en zodra het fatsoenlijk licht is ga ik op stap. Ik volg de gravelweg omhoog naar de berg Mullacor, die met zijn 657 meter een prachtig uitzicht biedt om Glenmalure. De helling is kaal, het hout pas geoogst. Maar toch heeft de berg een verrassing in petto, want plotseling verlaat de route de gravelweg en gaat met stapstenen steil omhoog. De top van de berg is in gebruik als schapenweides en ik volg de afrastering naar links. Dan gaat het pad over in dikke balken. Een splitsing slaat linksaf, naar een andere top, maar het uitzicht van gisteren kan niet worden overtroffen en ik loop door. Weer kom ik uit op een gravelweg en dit keer zie ik voor het eerst activiteit. Een lege vrachtwagen rammelt naar boven om geladen te worden. Ook is er een omleiding omdat op een stuk van de route bomen worden gekapt. Mij is het om het even of ik nu op de ene gravelweg of de andere loop. Maar dat blijkt een misvatting als ik langs een hek een hinde zie. Ze kijkt me verbaast aan en snelt het bos in voor ik een foto kan nemen. Ik kom kom weer terug op de route, bij een brug over de Lugdurf brook. Het pad volgt de beek op zijn weg omlaag naar Upper Lake. De ene waterval na de andere, alle even mooi. Het water heeft een diepe kloof in de rots gesleten en bij de Poulanass Waterfall zijn de rotsen glad en rond gepolijst. Een paar meter verder kom ik bij een picknickplaats, die nu nog leeg is. Hier verlaat ik de Wicklow Way weer even, dit keer voor de Upper lake loop walk van negen km. Hij schijnt erg mooi te zijn en ik ben nu eenmaal hebberig als het op wandelen aankomt. Ik loop eerst naar het informatiekantoor dat net open gaat, maar ik kan mijn rugzak er helaas niet achterlaten. De beheerster kan worden weggeroepen voor een noodgeval van mens of dier en dan gaat de boel op slot. Dan maar met rugzak. Al vanaf het strandje is het uitzicht op het langgerekte meer spectaculair. Ik begin te lopen over de Miner’s Road, een breed grindpad door het bos langs het meer. Bij het eind ervan is een moerassig gebiedje waar een rivier in het meer uitmondt en hogerop ontwaar ik een waterval. De weg slingert langs de rand van de vallei. Ik haal een groep Canadeze wandelaars in en het is gezellig om weer eens aanspraak te hebben. Dan komen we bij de ruïnes van de loodmijnen, gebouwen waarvan alleen de muren nog overeind staan. Het pad gaat verder en klimt de vallei uit, maar heel zwaar of moeilijk wordt het nooit. Er komen veel toeristen en dat is te zien aan de moeite die in dit pad is gestoken. Hiervoor hoef je geen bergwandelervaring te hebben of de grond kunnen lezen, een goede conditie volstaat. Naarmate ik hoger kom, wordt zowel het uitzicht als de rivier fraaier. Eenmaal boven begint een pad van balken dat me veilig over de drassige grond loodst. Onbewust kijk ik naar mijn voeten en niet om me heen, hierdoor zie ik het roedel hindes pas wanneer een van de Canadezen me erop wijst. Het zijn er tientallen, rustig grazend hoger op de helling. Ze trekken zich niets van ons aan en dat is heerlijk om te zien. Ik volg de balken omhoog en dan zijn er mannen aan het werk om het pad te onderhouden. Een zucht als ik vraag of al die ronde spijkers er met de hand worden ingeslagen, maar een ander is enthousiast en ik mag er zelf eentje inslaan om te proberen. Inmiddels komen ons meerdere mensen tegemoet, toeristen uit alle windstreken, dagjesmensen. De balken leiden me over een bergrug en nog eenmaal kijk ik terug naar die prachtige vallei en de rivier die al meanderend in het meer uitmondt. Dan vormen de balken een trap de me snel terug naar de beek en de picknickplaats brengt. En als het toerisme een voordeel heeft, dan is het dit: na deze inspanning trakteer ik mezelf op een heerlijk ijsje. Ik pik de Wicklow Way weer op en volg de gele mannetjes langs Lower lake. Ook hier kun je omheen lopen, maar ik zie niet in waarom je het zou doen. Het is een meer zoals er duizenden zijn, zonder de pracht van Upper lake. Over het pad komen me busladingen toeristen tegemoet, terugkerend van de tweede attractie van Glendalough: de kloosterstad. Temidden van een begraafplaats vol Keltische kruizen staan de ruïnes van een kerk en een prachtige slanke toren. Na een luie rondwandeling tussen de graven ga ik verder, want de middag vordert al aardig. Ik verlaat het dorp langs een souvenirwinkel, waar ik een koelkastmagneet en nog een waterijsje scoor. Dat ijsje had ik beter niet kunnen doen want de route begint meteen te klimmen en aan de andere kant van een weg is een overstapte. Probeer dat maar eens met een zware rugzak, in een hand twee stokken en in de andere een ijsje. Ik eet het ijsje op voor ik verder ga en het volgende overstapje levert me af in het bos. Echt bos dit keer, waar de bomen alleen groeien om de zon in te drinken. Zachte aarde onder mijn voeten, heerlijk. Ik klim weer, tot ik twee wandelaars voor me stil zie staan. Ze kijken naar een jong hert, dat op twee meter afstand rustig de bladeren op de grond afzoekt naar iets lekkers. Twee fluwelen stompjes op zijn schedel zullen dit jaar een klein gewei vormen, de witte stippen die hem als een kalf kenmerken schemeren nog door zijn bruine vacht. Ik laat het hert achter me en ga verder over heerlijke bospaadjes en de venijnige paddock hill, die het niet van zijn hoogte moet hebben, maar wel erg steil is. Inmiddels ben ik in cultuurlandschap aangekomen, schapenweides, huizen, velden. Gele brem in grillige lijnen de heuvel op, want van ruilverkaveling hebben ze hier gelukkig nog nooit gehoord. Een schoolklas loopt me tegemoet. Ik stijg, maar wil zakken om water te vinden. Dan bereik ik de rand van een heideveld, waarvan ik gewoon moet weten hoe dat er ’s ochtends uitziet. Pal langs de gravelweg zet ik mijn tentje op. Ik heb het gehad voor vandaag.
Dag 5: Ballin Rush - Dublin, 36 km
Water is mijn belangrijkste zorg vanochtend. Mijn camelback heeft gelekt en ik heb nog zo'n halve liter over. Volgens de kaart kom ik de eerste zestien kilometer geen huizen tegen. Gelukkig is het geen dorstig weer, het is bewolkt en er staat een fris windje. En eerlijk gezegd, als er iemand is die op een paar slokken zestien kilometer kan lopen, ben ik het wel. Mijn lijf kan heel wat hebben en ik drink steevast te weinig water. De heuvels zien er net zo fraai uit als ik had gehoopt. Met tegenzin pak ik mijn spullen voor vertrek. Kun je heimwee hebben naar een plekje waar je maar een nacht hebt gestaan? Ik ga verder over de gravelweg tot ik bij een asfaltweg kom. Hier staat alleen een markering voor de wandelaars uit Dublin, de andere arm van de wegwijzer ontbreekt. De GPS helpt me op weg en ik volg het asfalt omhoog langs Lough Dan in de diepte. Gelukkig hoef ik de weg niet lang te volgen, ik mag het bos in en wat voor bos. Tussen de hoge dennen met hun lage dode takken heerst een schemer die door geen zonlicht wordt doorbroken. Dit is een bos waarin sprookjes niet goed aflopen. Als ik weer moet klimmen, verschijnen daar de balken die dit pad zo makkelijk maken. Her en der pik ik wat plastic afval op en naarmate ik hoger kom, wordt het lichter. Even verderop zie ik iets lager dan het pad een markering weer terug naar de weg wijzen. Aan de sporen te zien heeft een aantal wandelaars afgesneden en is meteen teruggelopen. Maar als ik pad afloop zie ik andere markeringen, nog glimmend van nieuwigheid. Ik veronderstel dat de route een stuk is omgeleid om de weg te vermijden, iets waar ik alleen maar blij mee kan zijn. Maar het was wel handiger geweest om de oude markeringen te verwijderen om verwarring te voorkomen. Het nieuwe pad beklimt een heuvel met een prachtig uitzicht op Loch Tay. In het spiegelgladde water spiegelen de bergen zich. Een beekje slingert over een landgoed naar het loch en bij het water staat een prieeltje. Wat een idyllisch plekje. Op de top van de heuvel staat ook een gedenksteen voor een van de initiatiefnemers van de Wicklow Way. Ik blijf in de heuvels en dit is waarlijk het meest wilde stuk van de Wicklow way. Overal natuur, heide, vogels, bergen. Heerlijk. Zo had elke dag mogen zijn. Nu nader ik een tweede heuvel, hoger dan de eerste. Gelukkig hoef ik niet helemaal naar de top. In de verte zie ik weer hindes vluchten, hun alarmroep zo hoog dat het aan de kreet van een vogel doet denken. Net over de rand van de heuvel zie ik hun slanke nek en hoofd, de oortjes oplettend in mijn richting gedraaid. De afdaling is lang en juist als ik een dal met een fraaie rivier bereik, volgt er als toetje nog een korte, maar venijnige klim. Halverwege sla ik af naar een gravelpad, dat langs de rand van een dal slingert. Aan mijn linkerhand grijze kliffen, soms begroeid met mos of heide. Rechts in de diepte een prachtige waterval die ik van bovenaf maar half kan bewonderen. En het bezoekerscentrum dat in mijn routeboekje als toekomstig staat ingetekend. Een grasveld vol picknicktafels ziet er verleidelijk uit, maar mijn voeten voeren me ervan weg. Langzaam daal ik af tot ik uitkom bij een kabbelende beek omzoomd door paarse boshyacinten. Ik steek de beek over en volg hem aan de andere kant terug richting Knockaree. Een schoolklas loopt me tegemoet, harde muziek met zich meedragen die elke beleving van het landschap onmogelijk maakt. Het lijkt me een heerlijk plekje om te kamperen, maar dat is helaas strikt verboden. Wanneer de route het water verlaat, is er weer een steile klim naar een pad dat uitkomt op de weg. Hier verlaat ik de Wicklow Way even om water te tappen bij de jeugdherberg. En eerlijk is eerlijk, ze hebben ook M&M’s. Terug dan en meteen is er een nieuwe klim. Stenen vormen een trap en langzaam hijs ik mezelf omhoog. De ene heuvel gaat over in de andere, zo lijkt het, allemaal even zwaar. Dan herken ik in de verte een heuvel met een soort toren erop en weet dat Dublin dichterbij komt. In Glencullen zou je iets te drinken moeten kunnen krijgen, maar ik herken de verzameling huizen en boerderijen amper als dorp, laat staan dat ik een pub ontwaar. Volgens de kaart is het eigenlijke dorp precies de verkeerde kant op en ik volg de weg naar een volgende, laatste heuvel. Ook hier lijkt geen eind aan te komen, maar dat zal mijn vermoeidheid zijn. Ik begin mijn voeten behoorlijk te voelen. Wat knap is dat de route zo groen blijft, ook nu de laatste kilometers zijn aangebroken. De stad blijft verborgen achter de bomen als de gravelweg lager komt. Zelfs het stuk parallelweg met op de lantaarnpalen posters voor en tegen abortus ivm het referendum, mag de pret niet drukken. De muur waarlangs ik loop omsluit Marlay park. Ik ga het park in op weg naar de finish. En verdraaid, toeval bestaat niet. Op die laatste kilometer kom ik een Nederlander tegen die de Wicklow Way net begint, Niels uit Steenwijk. Ik geef hem wat tips en als blijkt dat hij wel kaarten bij zich heeft, maar geen wandelgids, leen ik hem de mijne. Ik ben er toch klaar mee en als wandelaars help je elkaar, nietwaar? Dit heeft gewoon zo moeten zijn. Voldaan leg ik de laatste meters af. Weer een avontuur voltooid.
Bekijk mijn foto's van deze tocht hier.