Kerlingarfjöll Circuit (2018)

Letterlijk van de gebaande paden af in IJslands Centrale Hooglanden

 

Een van de minder bekende wandelingen in IJsland loopt in 50 kilometer om een bergmassief heen, beginnend en eindigend in Ásgarður. De markering is matig en je komt er bar weinig mensen tegen, maar de natuur schitterend. Gletsjers, vulkanische as en als kers op de taart: het stomende water van Hveravellir.

 

 Dag 1: Asgardur – Kisubotnar, 17 km

Midden in IJsland, ver voorbij het punt dat route 37 van Reykjavik naar Akureyi met asfalt is bedekt, ligt Kerlingarfjöll. Het berggebied in IJslands Centrale Hooglanden is nog vrij onbekend bij wandelaars en de menigten van de Laugavegur zul je hier niet treffen. In de Ásgarðurs Gljúfur, de Ásgarður vallei, staan acht vakantiehuisjes, een camping en een restaurant aan beide zijden van de smalle rivier Asgardsa. Hier begint een wandelpad van drie dagen dat verschillende namen heeft: het Kerlingarfjöll Circuit, the Circle Route of Hringbrautin, de Rondweg in het IJslands. Wanneer de bus me na een lange en langzame reis om half twee 's middags afzet, maak ik eerst rustig gebruik van de publieke hut met zijn keukentje en toilet. Ook praat ik net drie Fransen die de wandeling net achter de rug hebben. Ze vertellen me dat er behoorlijk wat rivieren zijn om over te steken, maar dat het water nergens tot aan je knieën komt. Na een late lunch hijs ik mijn rugzak om en ga op pad. Voor deze route heb ik mijn GPS en al die oplaadbare batterijen bewaard. En dat is maar goed ook, want hoewel er markeringen langs vier hutten het dal uitvoeren, staat er niet bij waar ze heen gaan. Maar dan moet je vervolgens niet zo eigenwijs zijn je gps te negeren. Dat doe ik wel en ik krijg er al snel spijt van. Na de korte klim uit het dal gaan de paaltjes aan de andere kant van de weg verder, een heuvel op. Ik weet dat ik eigenlijk de weg zou moeten volgen, maar het smalle pad omhoog is veel leuker en ik gok erop dat de twee paden Iater wel weer bij elkaar komen. Dat is niet zo. Als de markeringen over de top van de heuvel verdwijnen, erken ik mijn ongelijk en keer terug naar de weg. Vervelend lopen is het niet, rechts van me is een fraaie kloof verschenen met in de diepte een rivier, de Asgardsa gorge. Van de weg wordt onverwacht gretig gebruik gemaakt en ik moet een of twee keer aan de kant voor een jeep met in de laadbak een klein huisje. Na twee kilometer verschijnen er links van de weg weer markeringen, opnieuw zonder aanduiding erbij waar ze naartoe leiden. Maar volgens mijn gps moet ik ze volgen en dit keer luister ik braaf naar het apparaat in mijn hand. Aanvankelijk is er een karrespoor, maar dan slaan de houten paaltjes af en koersen dwars door het landschap. De afgelopen wandelingen heb ik juist geleerd het kwetsbare IJslandse landschap te sparen en zo min mogelijk erosie te veroorzaken door van de paden af te gaan. Hier stamp ik met mijn lompe voeten dwars over fragiel groen en grijs mos en ook de bloemetjes kan ik niet altijd vermijden. Als natuurliefhebber voel ik me er niet prettig bij en ik zoek zoveel mogelijk de rotsen op. In de verte schijnt de zon neer op de immense Langjökullgletsjer, terwijl aan mijn rechterhand een indrukwekkende bergketen prijkt met sneeuwvelden vanaf het dal helemaal tot aan de top. Twee rotsen hebben sporen getrokken en rusten nu halverwege de helling. Een markante  berg steekt naar voren uit, Keis en ik kan me niet voorstellen dat hier vroeger werd geskied. Ondanks de enkele laag stenen is de grond eronder zacht en zakken mijn voeten er wel vijf cm in weg. Er is geen pad, zelfs geen door wandelaars getrokken spoor. Hringbrautin is in 2010 geopend, maar wordt blijkbaar niet veel gelopen. Online heb ik er geen verslagen van kunnen vinden. Ik loop van paal naar paal, soms zoekend omdat ze nauwelijks opvallen in het landschap. Ze hebben geen vaste kleur, maar zijn groen of bruin of van onbewerkt hout dat door het weer grijs geworden is. Een goudplevier slaakt een zenuwachtige alarmroep en vliegt nerveus om me heen. Dan zie ik voor het eerst ook een jong lopen, een pluizig bolletje dat zich op korte pootjes richting papa haast. Even verderop zie ik de moeder, zich onopvallend uit de voeten makend met het hoofd laag bij de grond. Uiteindelijk kom ik op een karrespoor dat ik een paar kilometer volg. Af en toe is er een beekje om over te steken, maar telkens kan ik naar de andere oever lopen of springen zonder mijn schoenen af te doen. Bij een iets grotere rivier schat ik de diepte iets verkeerd in en levert het me een natte voet op, maar mijn gamaschen houden de schade beperkt. Zo nu en dan controleer ik mijn koers op de GPS en zo valt het me op wanneer de route rechts ligt van het jeeptrack waarover ik loop. Ik steek het lavaveld Illahraun dwars over, maar word gestuit door een steile afdaling. In de diepte zie ik iets wat een pad zou kunnen zijn, maar geen markeringen. Een sneeuwveld ligt te ver weg om te kunnen onderscheiden of er voetstappen overheen gaan. Ik besluit de weg te volgen zolang deze en de route ongeveer gelijk opgaan. Enkele sneeuwvelden over het karrespoor bevestigen dat dit niet de officiële route is: geen enkele wandelaar ging me hier voor. Dan gaat mijn GPS-track de ene vallei in en het karrespoor een andere. Ik houd de GPS-route aan, gesterkt door de aanblik van een tentje in de verte. Ik dacht dat een groene tent minder zou opvallen in de natuur, maar ik hoe ver weg ook, ik herken de vorm meteen. De vallei is enorm nat en ik houd de randen ervan aan, waar mos met steen concurreert om ruimte. Bij het tentje is niemand te zien en ik loop er aan voorbij. Even ben ik jaloers, wat een heerlijke plek om 's ochtends wakker te worden. Dan zie ik aan het eind van de vallei voetstappen in de sneeuw en ook weer markeringen. Ik heb de route teruggevonden en dat is wel zo fijn. Met een GPS in je hand loopt niet zo gemakkelijk als je ook twee trekkingpoles hebt. Ik volg de markeringen een berg op en weer omlaag, as en mos onder mijn voeten. Een smalle kreek wordt een riviertje, de Kisa. Net aan de andere kant op een hoog plateau ligt de hut Kisubotnar. Dit is tenslotte dan een rivier die ik niet zomaar kan oversteken. Hij is net even te diep en te breed. Ik trek mijn sandalen aan en doe mijn camera in een drybag. Het is nog nooit misgegaan en ik wil niet dat dit de eerste keer is. Maar het gaat niet mis. Na zoveel brede, diepe en koude rivieren mag ik mezelf wel ervaren noemen. Ik weet hoe het moet en dat ik het kan. Aan de overkant beklim ik het plateau en zet mijn tent op naast drie Duitsers die het pad andersom lopen. Het is even zonnig als windstil, wat betekent dat de vliegen feest vieren. Niet zo erg als in Rjúpnavellir, maar het is verbazingwekkend hoe weinig vliegen er nodig zijn om irritant te wezen. Nadat ik mijn pasta heb gekookt en opgegeten vlucht ik snel achter het gaas van mijn binnentent.

Dag 2: Kisubotnar – Klakkur, 10 km

Nadat ik lui heb uitgeslapen pak ik mijn gps erbij, want vanaf het plateau waar de hut staat zie ik geen markeringen. Ik volg de route en zie dan lager in de vallei paaltjes staan, midden in de strook groen mos waar de Kisa links en rechts langsstroomt. Ik verwacht dat het vochtig zal zijn, maar dat valt mee. Dan zie ik twee paaltjes aan de voet van een berg. Eenmaal daar zie ik geen markeringen meer en ik besluit iets hoger te klimmen, om dan te ontdekken dat de volgende paaltjes weer in het dal staan. Onlogisch, maar ik doe het ermee. Ik volg het water naar een volgende rivier, die ik op sandalen oversteek. Het water is ijskoud, vers van de besneeuwde hellingen, maar gelukkig niet diep en al snel ben ik over. Daar zie ik alleen paaltjes bij een jeeptrack, maar ik ben die markeringen gaan wantrouwen en raadpleeg mijn GPS. Die vertelt me dat ik verkeerd zit en als ik terugloop zie ik een groen paaltje net om de ronding van een heuvel, waar je hem vanaf de rivier onmogelijk kunt zien. Nu begint een serieuze klim terwijl rechts een fraaie kloof verschijnt, Kisugljufur. Verbazingwekkend snel wordt de kloof veel dieper dan ik geklommen heb en vanaf de rand van de kloof heb ik een geweldig uitzicht. Ik klim verder, soms over een spoor, maar ook dwars over het kwetsbare mos dat ik niet kan vermijden. Dan zie ik mijn eerste  ryolietberg, een belofte voor morgen, de laatste en mooiste dag. Vandaag beklim ik een heuvel en daal af naar een forse rivier die ik gelukkig al springend kan oversteken. De hut heb ik dan allang gezien, precies op de top van een volgende heuvel. Hoewel het pas 14.30 is, zet ik mijn tent op in de beschutting van de hut. Hierna is er geen geschikte plek meer om te kamperen, vertelden de Duitsers gisteren. En morgen wordt een lange dag, dus vandaag maak ik het me makkelijk. Aan weerszijden van de tent bouw ik een stapelmuurtje van grote stenen, zoals ik andere kampeerders heb zien doen, om de wind te breken als die mocht draaien. En dat doet hij later in de middag ook. Tot die tijd zit ik lekker op het trapje van de hut in de zon. Heerlijk lui.

Dag 3: Klakkur – Ásgarður, 18 km

Als ik mijn buitentent open doe, kijk ik uit op een lege vlakte met in de verre blauwe bergen. Ik ben alleen hier en dat bevalt me prima. De wandelaars die ik gistermiddag zag, zijn doorgelopen. Wanneer ik mijn spullen pak en weer aan de wandel ga, zie ik dat ik er goed aan heb gedaan bij de hut te kamperen. Om de 1.115 meter hoge Klakkur heen liggen steen- en puinvlaktes, samen met zompig mos en vochtige aarde. Geen plek om een tent op te zetten. Na vier kilometer kom ik bij de Kerlingargljúfur, een diepe kloof met in de verte een indrukwekkende waterval. Ik daal voorzichtig af over een steile kam, tot ik aan de rand sta van de Kerlingara. Ik bekijk het snelstromende water, zoekend naar de rimpelingen die aangeven dat het er ondiep is. Een grindbank kan ik nog bereiken via grote, net onder het wateroppervlak liggende stenen. Dan trek ik alsnog mijn sandalen aan en maak de trek door het ijskoude water. Aan de andere kant is de kloof steil en ik worstel me omhoog. Gelukkig ben ik niet zo geconcentreerd dat ik de omgeving vergeet. Een stel enorme rotsen lijken meer op gestolde lavapijpen, uitbarsting van weet ik hoe lang geleden. Meer steenvlakten. Hoewel de route volgens het eenvoudige kaartje uit Ásgarður via Kerling en tussen de bergen Skeljafell en Tindur doorleidt, volg ik de markeringen een andere vallei in, naar de pas tussen de 1.352 meter hoge Ogmundur en de 1.295 meter hoge Hattarholar Hottur. Met twee verschillende routebeschrijvingen (met de klok mee en omgekeerd), een kaartje, gps-track en markeringen die elkaar allemaal tegenspreken, kun je het nooit helemaal ‘goed’ doen. Maar ik wandel en geniet en zolang ik in Ásgarður eindig is dat voor mij goed genoeg. De wolken komen omlaag en omhullen de toppen van de bergen waar ik op afloop. Hoewel de klim door de pas geleidelijk is, kom ik steeds dichter bij de wolken, tot ik er ook echt in zit en door een grijze wereld wandel. Het zicht blijft steeds goed genoeg om de volgende markering te zien. Waar die ontbreekt zijn de voetstappen in de sneeuw aanwijzing genoeg. En als dat alles faalt is er nog altijd de GPS. De stenen waarover ik loop blijven fascineren. Nu eens obsidiaan, waarbij ik altijd wel een mooi stuk zie dat ik mee zou willen nemen. Dan weer de bruine en rode scherven van schalie. Door de sneeuw daal ik af naar een enorme  ryolietberg, iets naar rechts zie ik een sneeuwvrij gebied stomen. Ik ben aan de rand van het geothermisch gebied, Hveravellir. Veel sneller dan verwacht sta ik bij de handwijzer waarover de Fransen vertelden. Ze waarschuwden me om met regen het gebied niet in te gaan. Er zijn veel steile hellingen die erg glad worden als ze nat zijn. De miezer maakt mijn keuze makkelijk, de kortste weg naar Ásgarður, langs de buitenrand van Hveravellir. Ik heb vanmiddag nog om het gebied te verkennen, als het weer verbetert, en anders morgenochtend. Ik volg de palen naar een tweede handwijzer. Daarop staat Ásgarður niet meer aangegeven, ik vermoed dat die naam op het afgebroken bord heeft gestaan. Met mijn GPS als leidraad sla ik rechtsaf. Ik volg de palen door sneeuw en over heuvels. Een sneeuwveld loopt geleidelijk af, tot het vlakbij de rotsen opeens een meter of twee steil naar beneden gaat. Wandelaars hebben met hun voetstappen een soort trap gemaakt die naar boven goed te beklimmen zal zijn. Dit scenario komt me bekend voor. Het zal toch niet weer? Voorzichtig zet ik mijn voet op de eerste ‘tree’, vooral met mijn hiel houvast zoekend. Dan de tweede, met mijn stokken als ondersteuning. Bij de derde gaat het mis, net als die eerste keer op de Laugavegur en ik glij op mijn achterste naar beneden. Gelukkig ook nu weer zonder andere gevolgen dan korte schrik en een vochtig handschoen. Het is het laatste obstakel. Ik volg de markeringen, steeds twijfelend aan hun betrouwbaarheid, tot ik een bekende communicatiemast zie. De heuvel die ik op dag één zo graag wilde beklimmen. Zit ik toch nog goed. Ik had Ásgarður veel meer naar rechts verwacht, maar de heuvels leiden me vlugger dan verwacht naar de kloof met de vakantiewoningen. Net op tijd ook, want het weer verslechtert en de hele middag slaat de regen tegen het tentdoek en trillen de scheerlijnen in de harde wind. Hveravellir komt morgen wel.

 

Bekijk hier mijn foto's van deze tocht.