Fimmvörðuháls (2018)

Het beste wat IJsland te bieden heeft in één dag

 

Je kunt hem in 1 of 2 dagen lopen, de 25 kilometer-lange Fimmvörðuhals van Thórsmork naar Skógar. De halve dag stijgen, een plateau tussen de vulkanen Katla en Eyjafjallajökull en daarna afdalen langs 26 watervallen. Een bizar, fascinerend en schitterend landschap zoals je dat alleen in IJsland treft.

 

Het zal bewolkt en droog zijn, zei de hutwaard gisteren. Maar als ik 's ochtends wakker word, hangen de wolken tot onderin het dal. De miezer tikt zachtjes tegen het tentdoek en even overweeg ik alsnog de zero te nemen die ik oorspronkelijk had gepland. Via mijn Garmin Inreach vraag ik de weersverwachting voor Thorsmork op en die geeft aan dat het vanaf 09.00 uur droog is. Dus toch! Vlug pak ik alles in en rond half negen houdt de miezer het inderdaad voor gezien en trekken de wolken iets omhoog. Wordt het toch nog een mooie dag. Goed weer is belangrijk, want vandaag staat de zwaarste tocht tot nu toe op het programma : de Fimmvörðuhals. Bijna duizend meter stijgen en daarna weer omlaag, 25 km in totaal. Iets na negen uur verlaat ik de camping en volg de gele markeringen over het brede riverbed van de Krossa. De rivier zelf is een zacht geruis in de verte, maar zo te zien staat in de winter zowat de hele vallei onder water. Er is geen pad, alleen stenen in alle soorten en maten met geulen en een dikke laag zwarte as ertussen en het loopt niet heel prettig. Een grote groep jongeren komt me tegemoet. Die beginnen vast aan de Laugavegur, die ik gisteren heb voltooid. Nu lachen ze nog, vol goede moed. Als de groepen die ik onderweg heb gezien een indicatie zijn, is dat over een paar dagen wel anders. Een pad in IJsland moet je wíllen lopen, niet omdat het nu eenmaal op het programma staat, vanwege een schooluitje of zomerkamp.

De markeringen brengen me naar een mobiele brug op enorme wielen. Een klein laddertje is nodig om de brug zelf te bereiken en ik klim voorzichtig omhoog. Vanaf de brug heb ik een fantastisch uitzicht op de woeste Krossa en het dal daarachter, waarvan de pieken door de lage wolken mysterieus aandoen. Eenmaal aan de overkant volg ik de nu blauwe markeringen door lage struiken naar een tweede camping, Basar. Deze is populair bij IJslanders die een weekendje weg willen en ik zie verschillende grote partytenten en caravans. Na nog een brug, dit keer over de Strakagil, begint de route te klimmen. Eerst langzaam, door een loofbos met paarse bloemen. Het is direct merkbaar dat er aan dit pad veel aandacht wordt besteed. Er zijn trappen van boomstammetjes en planken, touwen die het landschap tegen de wandelaars beschermen en om de tien meter een paaltje met een blauwe kop. Misschien wel door die zorg is het een van de populairste paden van IJsland, of is het juist andersom? Ik had verwacht veel mensen tegen te komen, net als op de Laugavegur, naar nadat ik drie jongemannen ben gepasseerd, zie ik verder niemand meer. Het klimmen gaat traag, maar ik houd er een langzame, regelmatige pas op na en gesteund door mijn poles kom ik steeds hoger. De bomen worden struiken en dan blijft er alleen mos en gras over. Rechts heb ik uitzicht op een kloof, waarin heel ver beneden een rivier stroomt. De rotsen zijn prachtig. Ik zie een kleine rotsboog die ik veel groter had verwacht gezien de bombarie waarmee hij in de gids wordt genoemd. Zo af en toe krimpt het pad tot amper een meter breed, met een diepe afgrond links en rechts, waarbij het pad ook nog over stenen in het midden klautert. Het is nergens zo erg dat ik me oncomfortabel voel, maar hoogtevrees moet je hier niet hebben. Er is een touw gespannen, maar dat heeft zoveel speling dat je er niet veel steun aan hebt. Daarna wordt het pad weer breder en slingert langs de groene bergen en over toppen, met steeds een mistig uitzicht op de kloven. Naarmate ik hoger kom, wordt de wolkenlaag tussen mij en de zon dunner. Zou het erboven helder zijn? Het klim duurt nu al uren en mijn benen voelen als pap. Toch geniet ik met volle teugen. Ik begin mensen tegen te komen op weg naar Thórsmork die in een van de hutten hebben overnacht, Duitsers, Fransen, Noren. Een groep tieners heeft ergens bij een gletsjer gekampeerd, waarvan ze achteraf zeggen dat het een slecht idee was. Veel te koud. Na de paden komt de sneeuw, bedekt met een dunne laag as waarin mijn voorgangers gelukkig treden hebben uitgesleten. Toch blijft het zwaar en ik moet verschillende keren pauzeren om op adem te komen. Ik begon de dag vanmorgen met thermo-shirt, trui en jas, maar heb de buitenste twee lagen inmiddels ingepakt. En nog steeds druppelt het zweet op mijn bril. Dan begin ik door de wolken heen pieken te zien. Na een laatste klim kom ik uit op een stenen vlakte en krijgen mijn arme benen even rust. Dit moet het plateau Heidarhorn zijn en het voelt heerlijk om even ontspannen te kunnen lopen. Aan de rand van het plateau rust ik uit. Ik trek mijn jas aan en kijk verbaasd op als de wolken glimpen laten zien van de bergen om me heen. Rechts heb ik een prachtig uitzicht op de kloof Strakagil, terwijl links langzaam een gletsjer zichtbaar wordt, een van de uitlopers van Mýrdalsjökull. Ik ga verder en daal af naar een smalle kam tussen twee dalen, Heljarkambur. Strakagil is volkomen helder en ik geniet van de grillige, groene rotsen. Niet het felle, vrolijke groen van eerder, maar een donker, duister groen als mos op een verwaarloosd graf. Links hoor ik water van de gletsjer stromen en af en toe een gerommel alsof het onweert. Zouden dat de geluiden van bewegend ijs kunnen zijn?

De laatste klim is een stevige. Het pad van zwarte as is verweerd en er is een ijzeren kabel gespannen voor wie het eng vindt zo dicht langs een afgrond te lopen. Ik heb het niet nodig, zelfs op de plekken waar het geërodeerde pad maar een schoenzool breed is. Als het pad daarna bijna verticaal omhoog gaat, is het toch wel fijn je aan de ketting te kunnen ophijsen. Als ik me omdraai, kijk ik neer op de wolken, maar ook er onderdoor, helemaal tot aan de camping in Thorsmork waar ik een halve dag geleden vertrokken ben. En als ik dan eindelijk helemaal boven sta, ben ik omringd door rauwe natuur. Ik zit nu ruim boven de wolken, genietend van een warme zon en uitzicht rondom op de mozaïek van bergen en sneeuw. De sneeuw is vuil, bedekt met een laagje zwarte as en soms met bruine strepen waarvan ik niet weet waar ze vandaan komen. Het helpt wel de schittering van de zon in toom te houden. Zoveel felwit had zeer kunnen doen aan mijn ogen, maar de as werkt even goed als een zonnebril. Het is ook wonderlijk stil, geen wind of vogels. Alleen mijn eigen ademhaling, het gekrast van mijn trekkingpoles op een steen en het gekraak van mijn zolen in de sneeuw. Een groepje wandelaars heeft een nog net wat hogere top beklommen voor onbelemmerd zicht naar alle kanten, maar de route loopt onderlangs en ik geloof niet dat die paar meter extra zoveel verschil maken. Ik heb even genoeg van klimmen. Gelukkig blijft het voorlopig even vlak, al wordt het lopen er niet veel makkelijker op met zoveel sneeuw. Een paar heuvels en sneeuwvelden verder gaan twee sets markeringen elk een andere kant op. Wat nu? De een leidt naar beneden, de ander naar een rotspartij waar een stel wandelaars rust. De vrouw zwaait. We begrijpen elkaar en ik volg de markeringen naar de rode stenen, die verrassend broos zijn. Dan loop ik door naar een informatiebord aan de voet van Modi en Magni, de twee hoofdkraters van de uitbarsting van de Eyjafjallajökull in 2010. En hoewel ik het moeilijk kan geloven, mezelf serieus afvraag of ik geen wolkenflarden zie, moet ik toegeven: de grond stoomt acht jaar later nog steeds! De vulkaankraters zijn prachtig rood en hoewel ik een pad omhoog meen te zien, loop ik ze uiteindelijk zonder nadere inspectie voorbij. De dag is al lang genoeg en ik ben nog niet eens halverwege. De Fimmvörðuhalspas is breed en sneeuwveld volgt op sneeuwveld. Het is zwaar lopen, zonder een al platgetrapt spoor. In een dal ligt bovenop de sneeuw een helderblauw meertje. Een groot aantal voetstappen loopt er dwars doorheen, maar inmiddels zijn de markeringen verplaatst en worden we netjes om het water heen geleid. Af en toe krijg ik even respijt als een hoop rots en as als een eilandje me vaste grond onder de voeten biedt. Na voor mijn gevoel kilometers ploeteren zie ik rechts een hut, op een bergkam afstekend tegen de hemel. Verderop ligt een primitieve hut precies op de hoofdroute, een onbemande hut met een aparte latrine. Op het houten terras rust ik weer kort bij de picknicktafel. Het stel komt erbij zitten en blijkt Tsjechisch te zijn. Ze lopen op lage schoenen en hun sokken zijn drijfnat. Ben ik even blij met mijn hoge Meindels en gamaschen. Al snel wil ik door en volg de blauwe paaltjes naar de weg waarover de hut kan worden bereikt, hoewel je je hier niet met een personenauto begeeft, als je lak je lief is. Hoewel de kilometers nu onder mijn voeten voorbij vliegen, is dit niet wat ik had verwacht van de Fimmvörðuhals. Even twijfel ik zelfs of ik nog wel goed zit, maar de vele voetstappen en ronde putjes van trekkingpoles laten aan duidelijkheid niets te wensen over. Een wandelaar die me tegemoet komt, verzekert me dat het beter wordt. En dan begin ik water te horen en zie ik in een kloof aan mijn linkerhand de eerste van de ruim twintig watervallen.

Het water van de twee gletsjers waar ik tussendoor gelopen ben, Mýrdalsjökull en Eyjafjallajökull, komt samen in een machtige rivier, de Skógá, die binnen een paar kilometer liefst duizend meter afdaalt naar de Atlantische Oceaan. De weg blijft de rivier volgen en steeds weer word ik naar het water getrokken. Elke waterval is anders, maar ze zijn allemaal mooi. Ik ben nu aardig dicht bij Skógar en kom steeds meer mensen tegen. Wandelaars met volle bepakking waarvan het me verbaast dat ze zo diep in de middag nog op pad gaan, dagjesmensen en hardlopers, een vlogger die zichzelf bij elke waterval filmt. Eindelijk verlaat het pad de weg en met reden. Waar de auto's een voorde mogen trotseren, worden wij wandelaars verwend met een brug. Aan de andere kant is de weg nergens meer te bekennen en volg ik een smal pad langs de rivier naar beneden. Bij een waterval ligt er een sneeuwbrug over het water en daarop heeft de as zich in fraaie puntjes gegroepeerd. Volgens mijn gids komt dit doordat de as de onderliggende sneeuw beschermt tegen de warme zomerzon. Hierdoor smelt alleen de onbedekte sneeuw en blijven er grappige hoopjes as over. Ik blijf maar fotograferen, maar mijn lijf geeft ondertussen niet al te subtiele signalen dat het wel mooi is geweest. Dan komt er bewolking aanrollen en verdwijnt de kloof in de mist. De watervallen zijn nog net zichtbaar, maar ik heb nu eindelijk het excuus om mijn camera in zijn tas te laten en flink door te stappen. Een groen bordje geeft aan hoe ver het nog is naar Skógar, 4,8 km. Ik ben moe, maar dat kan er nog wel bij. De wandelaars hebben een diep spoor getrokken door het landschap, soms wel drie banen breed. Alsof om het af te leren zijn er nog wat beekjes om lekker door te stampen en de modder van mijn schoenen te wassen. Ondanks mijn vermoeidheid blijf ik naar het water kijken, voor zover ik het kan zien in de diepe kloof. Eenmaal onder de wolken wordt het opnieuw helder en neemt mijn tempo weer af. Op twee enorme rotsen midden in de rivier groeit zowaar bos. Heel bijzonder. Nog 2,6 km en ik tel de meters nu echt af. Kleine groepen schapen in de heuvels. Meer dagjesmensen, Japanners met grote camera's en selfie-sticks. Het einde nadert. En dan is er die laatste heuvel en zie ik in de diepte een verzameling gebouwtjes met op de achtergrond de auto’s die over de ringweg razen. Skógar. Ik ben er! Ik word er bijna emotioneel van, maar kan natuurlijk geen afscheid nemen van de Fimmvörðuhals zonder een blik te werpen op de laatste waterval die alle andere overtreft: Skógafoss. Ruim 62 meter recht naar beneden. Over de speciaal aangelegde trap daal ik af en even later sta ik in de mist die deze geweldige gigant opwerpt. Het is een waardig afscheid van een van de zwaarste wandelingen van IJsland. En ik heb het toch maar mooi gedaan.  

 

Bekijk hier mijn foto's van deze tocht.