Het Watersnoodpad (2015)
De Ramp in talloze tragische verhalen

1953. Het leed van duizenden samengebald in één getal. Een woord met een diepe, donkere lading, zoals 9/11 dat is voor de Amerikanen. Maar wat weet ik eigenlijk van De Ramp? Kale feiten, zwart-witbeelden uit het Polygoonjournaal van doorgebroken dijken, verdronken land en opgeblazen koeien met hun poten grotesk in de lucht. Wat er precies is gebeurd, en waarom? Gelukkig is er nu het Watersnoodpad, waarin ik wandelen en nieuwsgierigheid kan combineren.

 

De Ramp

De storm duurt twintig uur en stuwt over de hele lengte van de Noordzee water op naar onze kusten. Op zaterdag 31 januari trotseren mensen op de boulevard van Vlissingen onbezorgd de wind, die met orkaankracht raast. In de loop van de avond worden in veel dorpen vloedplanken op hun plaats geschoven en bezorgde dijkwachten, vissers en boeren houden het stijgende water angstvallig in de gaten. Maar de dijken breken die avond niet. De dijken breken om 03.00 uur ‘s nachts. Een muur water van soms vier meter hoog overstroomt het land. In het getroffen gebied verdrinken 1.836 mensen en tienduizenden dieren, 100.000 mensen worden geëvacueerd, 4.500 gebouwen worden verwoest en tien keer zoveel beschadigd. Bijna 200.000 hectare grond komt onder water te staan. Dat zijn de droge feiten. Maar geschiedenis is meer dan feiten alleen.

Dag 1: Zierikzee – Nieuwerkerk, 25 km

Het Watersnoodpad begint bij De Val, een parkeerplaats op de plek waar de Zeelandbrug zich sierlijk naar Zuid-Beveland buigt. De plek lijkt willekeurig gekozen. Behalve een leegstaand restaurant is hier niets belangwekkends. Zeker niets dat met de Ramp van doen heeft. Het water van de Oosterschelde stroomt kalmpjes naar zee. Ik steek de dijk over en start deze eerste wandeldag langs een bouwterrein waar het scherpe geratel van stenen en de zware geur van warm asfalt mijn zintuigen belagen. Aan de horizon de stompe toren van Zierikzee en het duurt niet lang eer ik bij de stadsgracht komt, een sierlijk witte brug en aan de andere kant de indrukwekkende stadsmuur, met een enorm poort. Zo moet een rijke, middeleeuwse vesting eruit hebben gezien. Massief, met kantelen en torentjes. De rijkdom duurde tot in de 17e en 18e eeuw, toen het Zierikzee voor de wind ging met zoutnering een meekrapcultuur. Daarna zette het verval in en heerste er grote armoede. Voor de bruingeel stadsmuur staat het beeld van een vrouw met opgeheven arm, tegen haar benen leunt een kind, bescherming zoekend. Het beeld staat symbool voor de sterke Zeeuwen die ondanks alles toch steeds weer doorgaan. Ik sla linksaf naar het havenkwartier, waarvan de huizen alleen door een hoge kade tegen het water werden beschermd. De voorste huizenrij vormde zelf een soort dijk. Wanneer het water over de kade kwam, zetten de bewoners vloedplanken voor de deuren en dichtten de kieren met vette klei. Ook de straatjes die op de haven uitkwamen, werden met vloedplanken afgesloten. En dat is ook duidelijk nodig, want ik volg een straatje minstens een meter naar beneden. Blauwe stenen geven aan waar de vloedplanken geplaatst konden worden en ook de gleuven aan weerszijden die de planken op hun plaats moesten houden, zijn er nog. Helaas hielden de vloedplanken het water niet tegen. Nagenoeg de hele wijk werd verwoest. Bij de prachtige vismarkt is een steen ingemetseld die de waterhoogte van 1953 aangeeft. Zo’n drie meter hoog. 
Het wandelen gaat langzaam, zo door de stad, er is ook zoveel te zien. De Dikke Toren, die officieel Sint Lievens Monstertoren heet. Hij had eigenlijk 137 meter hoog moeten worden, maar wegens geldgebrek strandde de bouw op 56 meter. Het is een vreemd geval, van alle kanten dichtgemetseld, op een klein deurtje na en vreemd losstaand van de kerk een paar meter verderop. Omdat men bang was dat de bouw ervan de kerk zou beschadigen, werd de toren een eindje van de kerk af gebouwd.  Ze zouden later worden verbonden, maar toen de kerk afbrandde, bleef de toren staan. De nieuwe, modernere kerk werd nooit met de toren verbonden en de twee verschillende bouwstijlen vloeken behoorlijk. Daarna kom ik langs het Tempelierenhuis uit de 14e eeuw en de Gasthuiskerk met zijn sierlijke galerij. Een hek vol aantrekkelijke nonnetjes en een gevelsteen uit 1631. Na een blik op de prachtige Noorderpoort, die de vesting weer in herinnering brengt, verlaat ik het centrum. Een rustig, groen straatje, heel toepasselijk ‘Wandeling’ geheten, en een wat grotere weg brengen me naar een park met een klein meer. Dit Kaaskenswater stamt uit 1575 toen de dijken werden doorgestoken om Zierikzee te beschermen tegen een aanval van de Spanjaarden. In het park staan bij verschillende bomen bordjes en aanvankelijk denk ik dat het de soortnamen van de bomen zijn. Pas als ik aan enkele bomen hartjes zie hangen en begin te lezen, besef ik dat het gaat om herinnering- en jubileumbomen. Aan de andere kant van een tunneltje kom ik uit bij de begraafplaats. Half verborgen achter de struiken bij de aula een monument voor de 24 omgekomen Zierikzeeërs. Hele families, aan de namen te zien. De dag wordt opeens een stuk kouder. Ik laat de stad nu definitief achter me en volg de grote weg, tot ik af mag buigen naar een groene grasdijk. Een grasdijk zoals er in Nederland honderden zijn. Die we voor vanzelfsprekend aannemen en waar we blind op vertrouwen. Ik probeer me voor te stellen hoe hier in 1953 aan beide kanten water stond, maar het lukt me niet. Ik, die nog nooit de geringste overstroming heb meegemaakt en me in Zwolle volkomen veilig voel achter de stoere dijk langs de IJssel. Alleen al de enorme hoeveelheid water die nodig is om deze polders te vullen is onvoorstelbaar. Geen wonder dat de meeste mensen die zaterdagavond gewoon in hun bedstee kropen. In de beschutting van een hoge doornenhaag loop ik naar Capelle toe. Ooit een dorp met honderd inwoners, met een fabriekje voor surrogaatkoffie uit cichoreiwortels, een winkeltje en een café. Nu staat er nog een handvol huizen. Op de kleine, maar goed onderhouden begraafplaats, bevat het monument een lange lijst namen. Hele families van vier, zes, zelfs zeven man, zijn weggevaagd. En helemaal onderaan, als tragische nakomer, ‘kindje Van der Straten’. Een jongetje was het, zondagmorgen geboren. Welke naam zijn ouders hem gaven, is onbekend. De gammele arbeidershuisjes die de eerste overstroming ternauwernood hadden overleefd, stortten zondagmiddag bij de tweede vloed alsnog een voor een in. Amper een paar uren oud verdronk het jongetje met het hele gezin.
Dat zet je wel aan het denken. Gelukkig is er kort daarna het vriendelijk groen van een bos, dat na de ramp is aangeplant omdat alle vruchtbare grond toch was weggespoeld. Ik loop langs een sloot en als ik een vogel zie wegvliegen, moet ik me wel vergissen. Het water staat immers te laag, is te ondoorzichtig voor een ijsvogel? Toch is het zo. De ijsvogel met zijn felblauwe rug vliegt voor me uit en even later vliegen me er zelfs twee tegemoet. Wat ik verder ook tegenkom, mijn dag is goed. Nadat ik een weg oversteek, gaat het pad verder langs een groot binnenmeer. Hier opnieuw twee ijsvogels, maar nu heb ik meer aandacht voor mijn voeten, want het pad is erg vochtig. Ik klim omhoog naar een akker om droge voeten te houden en kom uit bij de dijk langs de Oosterschelde. Ik proef het zout in de lucht, want hoewel het plan was de Oosterschelde helemaal af te sluiten, kregen de vissers het voor elkaar dat de arm niet volledig gesloten werd. Ik volg de dijk naar het Watersnoodmuseum, dat gevestigd is in die vier caissons waarmee op 6 november 1953 het laatste gat in de dijken werd gedicht. De tentoonstelling begint met droge cijfers en legt de oorzaken van de ramp uit. Maar springtij? Dat verbaast me, want volgens weerdeskundigen is dat een misverstand, gebaseerd op het laatste weerbericht van het KNMI die nacht. Springtij is puur de situatie waarbij het verschil tussen eb en vloed het grootst is. Maar op 1 februari was het laag springtij en bovendien stond de maan het verst mogelijk van de aarde. Hadden de zon en maan op een lijn gestaan en had de maan dichterbij de aarde gestaan, dan had het water tot wel 60 cm hoger kunnen staan. Dieper het caisson in worden de verhalen persoonlijker. Het rieten mandje waarin baby Teun door zijn ouders werd gelegd en de grote zak waarin een uitgeworpen rubberboot zat en die de kleine Arie van den Hoek beschermde. Verderop alle namen van de slachtoffers onder elkaar, wand na wand, van vloer tot plafond. Ontstellend veel namen, hun leeftijd in jaren, maar ook maanden en dagen uitgedrukt. Indrukwekkender nog dan deze grijze opsomming, is de multimediaruimte van diverse Rotaryclubs. In een schaarsverlicht deel van het caisson wordt een groot deel van diezelfde namenlijst geprojecteerd op zand, waardoor ze lijken te golven als het water dat hun het leven benam. Een zwaarmoedige stem leest de herinneringen voor van vrienden en familieleden, waardoor de namen nieuw leven krijgen. Het kindje van zeven maanden dat ziek was en daarom beneden bij de kachel mocht slapen. De dochter, die een weekendje met haar verloofde bij familie logeerde. Het doet me meer dan alle feiten bij elkaar. Eenmaal buiten is daar het monument, golven die dwars door stenen muren slaan, zoals het in werkelijkheid ook ging. Het is een van die monumenten die zo passend zijn, dat ik me niet kan voorstellen dat een andere kunstenaar iets anders zou maken. Langs de caissons loop ik naar Ouwerkerk, waar die zondagochtend alleen een stukje rond de kerk droog is. Tijd voor een kerkdienst is er niet. De dominee helpt een vlot te maken om mensen uit hun huizen te redden. Op de begraafplaats de ramp is weergegeven in twee handen. De een, die onder de golven verdwijnt en de ander, zich nog vastklampend aan het leven. Er liggen tegels met namen. Sommigen liggen hier daadwerkelijk begraven. Voor anderen is er alleen een gedenksteen, omdat hun lichamen nooit werden gevonden. Op een muur bij de kerk weer een watermarkering, deze op ooghoogte. Maar de kerk staat dan ook op een terp. Weer afdalend kom ik langs de Zweedse en Noorsestraat en daar staan nog houten geschenkwoningen met namen als Melhus, Hamer en Köngsberg. Het doet me goed dat de gulheid van onze noorderburen in ere wordt gehouden. Zeker nu zoveel anderen een beroep doen op onze gulheid en zovelen zijn vergeten dat ook wij afhankelijk zijn geweest van de goedgevigheid van anderen. Toch deed destijds die gulheid wenkbrauwen fronzen, zeker bij de welgestelde boeren, die het maar niets vonden dat de arbeiders door alle giften en schadevergoedingen tot hun welstandsniveau werden verheven. Voor de ramp was een zitbank een onbekend meubelstuk in veel huishoudens, erna had praktisch iedereen er één. “Geef ons heden ons dagelijks brood en elk jaar een watersnood”, schamperden de boeren. Het laatste stuk voert om een meer en dan vrij recht naar Nieuwerkerk.

 

Dag 2: Nieuwerkerk – Dreischor, 29 km

De dag begint op een begraafplaats, waar een beeld staat dat net als het beeld in Ouwerkerk is geschonken door de gemeente Enschede. De vogel met gebroken vleugel staat symbool voor de mensen die ternauwernood aan het gevaar ontsnapten. Maar ook voor de ziel die het lichaam verlaat van de mensen die het niet hebben gered. Nieuwerkerk ligt zo ver van de zeedijken dat het water het dorp pas ‘ochtends bereikt. Het is dan eb en daarom stijgt het water niet zo snel. Daarna moeten ook hier mensen naar hun zolders vluchten. De 1e vloed maakt weinig slachtoffers, maar zondagmiddag komt het water van twee kanten op het dorp af. Uiteindelijk kwamen hier 290 mensen om. Een paar straten verder geven kleine, metalen golfjes op huismuren de waterhoogte aan. Op de een of andere manier vind ik ze er goedkoper uitzien dan de ingemetseld stenen, niet passend bij een ramp van dergelijke omvang. Het mozaïek boven het dorpshuis, de rampnacht en de voorspoed daarna kleurrijk weergegeven, is prachtig. Langzaam slinger ik het dorp uit, tot ik bij een boomgaard kom, vol lage boompjes behangen met rijpe peren en blozende appels. Ik loop verder naar een dijk die me naar een grote weg brengt en snijd een stukje af door recht over te steken, in plaats van de omweg naar de stoplichten verderop te maken. Aan de andere kant van de weg gaat de dijk als graspad verder. De Rampaartsdijk. Veel mensen die het geluk hadden op een dak te kunnen klimmen en de nacht met zijn harde winden, sneeuw en hagel te overleven, dreven met de storm tegen deze dijk aan. Dat betekende niet meteen dat je veilig was. Een enorme hoeveelheid wrakhout dreef dezelfde kant op en vormde een 20 meter brede barrière. Sommige mensen schoven met dak en al onder het wrakhout en verdronken alsnog. Anderen werden gered door dappere waaghalzen die met gevaar voor eigen leven een pad van planken en strobalen over het onstabiele wrakhout maakten. Kort daarop bereik ik Opsterland, waar opnieuw een monument op ede begraafplaats wacht. Ook hier een aantal geschenkwoningen, dit keer uit Zweden. De straatnaam, Sandströmstraat, verwijst er nog naar. Terwijl de horizon een steeds dieper blauw kleurt, doorkruis ik de polder. Eerst over een asfaltweg, later een lange grasdijk. Het gras golft om mijn voeten en de bui die ik aan de horizon vermoed, waait veel sneller voorbij dan ik lopen kan. Algauw loop ik in een heerlijk zonnetje en het zou warm zijn, ware het niet dat de wind nog steeds fel van leer trekt. Ik bereik de Oosterschelde met nog steeds geen idee waar ik Bruinisse moet zoeken. Pas als ik een mosselkweker ben gepasseerd, zie ik het dorp in een volgende polder liggen. In Bruinisse, in de volksmond ‘Bru’ genoemd, waren verschillende bewoners ’s nachts bezorgd naar de kaai gelopen. Maar om 03.00 uur ’s nachts zakte het water plotseling. Ze realiseerden zich niet dat dit kwam doordat andere polders volliepen. Bruinisse was even veilig en zondagochtend gingen vissers met bootjes de ondergelopen polders in om mensen van hun daken te redden. In de loop van de dag komen er gaten in de dijk tussen Oosterland en Bruinisse en aan het eind van de middag uur loopt ook Bruinisse onder. De storm was al bedaard, dus het water kwam rustig de polder in. Mensen die geen woning meer hadden, zochten hun toevlucht tot de kerk. Ik loop door de polder, langs een aanmerende vissersboot en een scheepswerf, tot ik het dorp in mag en rust even uit bij het verzorgingshuis Allevo, dat heeft meegewerkt aan de totstandkoming van dit pad. Hoewel deze etappe iets langer is dan gisteren, voelt hij ook langer, hoewel de kerkklok me vertelt dat ik bepaald niet langzaam loop. Via een vakantie park verlaat ik het dorp en ik ben blij even uit de wind te zijn. Natuurlijk ben ik algauw weer in het open veld langs de dijken. Ik heb me nooit gerealiseerd hoeveel het er zijn. In Zwolle zie je ze alleen langs rivieren en vaarten. Hier staan ze midden in het landschap, waar het water zo ver weg lijkt. Maar dat is schijn. De Grevelingen is maar op een paar kilometer afstand en het volgende dorp dat door de ramp zwaar is getroffen, dient zich alweer aan. Het is Sirjansland, ‘Sir’, waar de mensen al om 02.00 uur worden gewaarschuwd dat de dijken op breken staan. De meesten geloven het niet. Ook hier bezoek ik de begraafplaats, ook hier een monument met namen. Waaronder drie families die zes, zeven gezinsleden verloren. Het is telkens even slikken. Vlak voor het natuurgebied Dijkwater, een voormalige inham van de Grevelingen, begint het dan toch te regenen en wel zo hevig dat ik al snel besluit mijn cape weer aan te trekken. Ik herken het pad van de Watersnoodwandeling die ik eerder vanuit Ouwerkerk liep en besef hoe bizar het is om hier, zo ver van huis, te kunnen zeggen dat een grasland me bekend voorkomt, dat ik hier eerder ben geweest. Het gras doet wat de regen niet lukt, mijn voeten worden nu aardig nat. Het valt me nu niet op, maar in 1953 waren de dijken langs Dijkwater, waaraan het haventje de Beldert lag, een stuk lager dan de dijken aan de noord- en westzijde van Schouwen-Duiveland. In de luwte van het eiland mogen de dijken wel wat lager zijn, daar komt het water toch nooit zo hoog, is de gedachte. En terwijl de stoere dijken aan de noord- en westkant het in de stormnacht nog houden, stroomt het water zo via de achterdeur naar binnen. Na de ramp werd het Dijkwater ingepolderd en van het haventje resteert alleen nog een pakhuis. Waar vroeger schepen werden gelost, staat nu een houtzagerij. Langs de molen loop ik Dreischor binnen. Omdat ik de bus net gemist heb, rust ik even in het museum-café. Daarna loop ik een rondje en pak de bus terug naar Zierikzee.

Dag 3: Dreischor – Renesse, 36 km

De chauffeur is stomverbaasd als ik ’s ochtends zijn bus binnenstap. Waarom zou je naar Dreischor willen? Dat gebeurt nooit! Nou, ik wil. Als ik uitstap, begint het net te druppelen. Een zachte miezer waar je na een paar uur toch aardig nat van wordt. Ik heb geen hekel aan water, als het maar niet teveel is. In Dreischor kwam het water al zaterdagnacht ‘als een kudde van 1.000 schapen’ volgens een ooggetuige. Hier geen reddingploegen of het roepen van buur naar buur. Mensen zaten lamgeslagen op hun zolders en wachten in een sinistere stilte af.

 

Net aan de rand van het dorp ligt de begraafplaats met een monument voor de 32 dorpsgenoten die hier omkwamen. De namen staan op de achterkant van de steen en dit keer ga ik er niet naar op zoek. Het is te deprimerend, te veel. En dan heb ik de ramp niet eens zelf meegemaakt. Ik loop het dorp uit en op de dijk kies ik laf voor het asfalt waar de route een graspad opduikt. Ik wil mijn voeten zo lang mogelijk droog houden. Uiteindelijk moet ik dan toch een graspad in en dit keer is er geen naastliggende dijk met asfaltweg. Binnen de kortste keren zijn mijn schoenen n sokken doorweekt. Ik kom uit bij Noordgouwe, een ring prachtige huizen om de kerk heen gebouwd. In dit dorp is zondags nog geen water te zien, maar een stroom vluchtelingen uit de omliggende polders wordt zo goed mogelijk ondergebracht. Toch is het water niet ver en in de Dreischorsedijk zit al een gat. Met zandzakken kunnen ondernemende bewoners het dichten. Dan blijkt dat er in de dijkgat in de Schouwersdijk bij Kakkersweel geen vloedplanken zitten. Een ploegje mannen haalt het depot van de provincie leeg. Ze slaan bermpalen in de grond en gooien er zandzakken tussen. Zo blijft Noordgouwe zondags droog.  Kakkersweel is ook de plek waar Merientje Vis maandagmorgen een heldendaad verricht. Er spoelt dan al water door het gat, maar met een touw aan zijn middel waagt hij zich in het water en houdt zich vast aan de houten palen. Andere mannen houden zich aan dit touw vast en dichten het gat met een boerenwagen, zandzakken, stenen en alles wat ze maar kunnen gebruiken om het gat dicht te krijgen. En zo blijft het gat ook dicht. Als een van de weinige dorpen blijft Noordgouwe droog. Jaren later kreeg Merientje Vis zijn eigen straat in het dorp dat hij heeft gered. Van Noordgouwe loop ik naar Zonnemaire, dat in de rampnacht ook is gespaard. Dit deel van het eiland ligt iets hoger en de Watersnood heeft hier minder hard toegeslagen dan aan de andere kant van Schouwen-Duiveland. Hierdoor wordt het een uitvalsbasis voor redders en hulporganisaties. Als ik mijn poncho weer even aantrek, loop ik verkeerd. Ik wandel een endje terug en pak de route weer op. Net als gisteren doorkruis ik talloze polders, loop over dijken en kom door een gehucht met de toepasselijke naam Dijkhuisjes. Net als ik denk dat het toch een mooie dag gaat worden, begint het weer te miezeren en flink ook. Ik loop bovendien op een schelpenpad, waar ik een grondige hekel aan heb. Ik krijg altijd stukjes in mijn schoen en schelpen zijn scherp genoeg om zeer te doen. In Brouwershaven rust ik even bij een café, dat een afhaalchinees blijkt te zijn. Langs de haven trek ik naar Den Oss en daar weer de polder in. Er is niet veel te beleven langs de route en door het kilometerslange fietspad langs een vaart, voelt de route erg lang. Bovendien zit er een lus in die me tamelijk overbodig lijkt, pas voorbij Scharrendijke keert de route om, zodat ik alsnog langs twee prachtige molens kom. Eigenlijk had ik hier willen stoppen vandaag, maar het is nog vroeg en ik snoep een beetje van de etappe van morgen af door naar Renesse verder te lopen. Dat gaat 1 km over het strand, waar lucht en water dezelfde melkblauwe kleur hebben. Prachtig. Het miezert weer, maar zo vlak voor het eind heb ik geen zin meer in het gewapper van plastic in mijn oren. Ik droog wel. Vlak voor Renesse, dat ook droog bleef in 1953, stuurt de route me een grasland in. Dit pad is niet gemaaid en bovendien staan er zware stekelplanten tussen het gras. Mijn voeten, die net weer gewoon vochtig waren in plaats van zeiknat, raken weer doorweekt. En dan loop ik het centrum binnen en gaat er een belletje rinkelen. Ik heb hier de Fjoertoer gelopen. Daardoor weet ik precies de weg te vinden naar de bushaltes.

 

Dag 4: Renesse – Neeltje Jans, 32 km

Deze etappe is de mooiste tot nu toe. Afwisselend, het bos en duin een welkome verandering na dagen polder en weidse verten. Toch begint ook deze dag met een begraafplaats. Dit keer geen monument voor rampslachtoffers, maar voor tien verzetslieden die in WOII zijn opgehangen door de Duitsers. Afgeleid door het monument loop ik verkeerd en ik ben al een aardig eindje op weg eer ik erachter kom en terugkeer naar de begraafplaats. Daar loop ik een fraai pad in, een tunnel van bomen. Ik loop om de Vroonplas heen, ontstaan omdat zand werd afgegraven voor dijkherstel. Nog enkele lichtgele geschenkwoningen en ik bereik een duingebied. Golvende duinen, plassen zo her en der. Een lust voor het oog. Het is nog een beste tippel naar Burgh-Haamstede en het begint weer te regenen. Gelukkig loop ik onder de bomen nog aardig droog. In het dorp fietsen diverse schoolklassen rond op een soort speurtocht. Ik loop voor het fraaie kasteel langs, door een park waar in de middeleeuwen een burcht stond en dan ook hier de begraafplaats op. Aan de andere kant van het dorp kom ik weer in de duinen en daar is het zwaar ploeteren door het zand. Toch geniet ik enorm van de bomen, die ik de afgelopen dagen zwaar heb gemist. Uiteindelijk kom ik bij de Stormvloedkering, ook wel het achtste wereldwonder genoemd. Door het kunnen afsluiten van de Oosterschelde, wordt het risico op overstromingen teruggebracht tot  1  keer per 4.000 jaar. Net als ik de waterkering oploop, begint het weer te stortregenen. De combinatie met de harde wind maakt het extra zwaar. De route is niet duidelijk bepijld en met die regen kan ik mijn gids er ook niet bijpakken. Ik volg de asfaltweg zowat over de hele lengte van Neeltje Jans en pas bij een tunnel onder de weg door, kijk ik even en zie dat ik eigenlijk langs het strand had moeten lopen. Terug richting het Deltapark, pak ik wel het pad door de duinen, waardoor ik minder last heb van de wind. En het is droog geworden, dat scheelt. Hier moet ik door de Slufter heen, een natuurgebied dat bloot staat aan het tij. Een bordje waarschuwt dat bij hoogwater het pad onderloopt en adviseert blote voeten. Een brede strook van zo’n 30 cm diep water kruist het pad. Nu ja, mijn voeten zijn toch al nat. Ik sla het advies in de wind en spring snel door het water, waardoor allebei mijn schoenen weer goed doorweekt zijn. De markering is hier niet betrouwbaar, maar ik volg de roodwitte strepen van het Deltapad en kom zo toch bij de reservepijler uit die het Deltapark al van verre markeert. In het park een multimediaspektakel over de ramp, al ligt de nadruk mij iets teveel op de nasleep, de heldhaftige Nederlanders die hun land tegen overstromingen beschermen. Ik ga ook nog de kering in, de bak onder de weg waar de generatoren staan en waar een expositie is ingericht. Het is vloed en het water stroomt met immense kracht door de geopende sluisdeuren het binnenland in. De markering van het waterniveau uit 1953 zit ruim boven het punt waarop de sluizen tegenwoordig worden gesloten. Ik probeer me voor te stellen dat deze watermassa de onbeschermde polders instroomt. Het is nog een wonder dat er niet meer mensen zijn omgekomen. Nederland staat bekend als een land dat weet hoe het met water moet omgaan, dat wereldwijd, van Bangladesh tot Amerika, adviezen geeft hoe kostbare akkers en grote steden droog te houden. Maar voor 1953 was het dijkbeheer een zooitje, versnipperd en amateuristisch. Door deze ramp veranderde dat. Door deze ramp zijn wij nu veilig. Hier op de stormvloedkering is dat besef heel dichtbij.

 

Dag 5: Neeltje Jans – Zierikzee, 30 km

Het is droog als ik bij Neeltje Jans de bus uitstap en ik geniet van het uitzicht over de zee. Dit keer is het eb en het water perst zich weer met enorme kracht door de nauwe sluizen. Het is behoorlijk ontnuchterend om te bedenken dat diezelfde hoeveelheid water zich met dezelfde kracht maandenlang tweemaal per etmaal door de gaten in de dijken uitstortte over Schouwen Duiveland. Aan de voet van de Oosterscheldekering ga ik door een tunnel onder de weg door. Over grasland klim ik naar de dijk langs de Oosterschelde en loop langzaam richting Zierikzee. Na twee kilometer kom ik bij het haventje van Burghsluis. Hier brak op die rampnacht de dijk door en vulde het poldertje van 4 hectare in 15 minuten tijd met water tot 3,85 meter hoog. In het rijtje van 13 arbeidershuisjes verdronken tien mensen.

Na het haventje loop ik verder langs het water. Op de dijk staat nog een Muraltmuurtje, een klein betonnen muurtje dat de dijk extra hoogte gaf naar een idee van jonkheer De Muralt. Het bleek een goedkoop, maar slecht alternatief voor dijkverhoging en de muurtjes hielden het water in 1953 niet tegen. Het fietspad loopt onderlangs, maar ik kies voor de hoogte van de dijk, zodat ik ook over het achterliggende landschap kan uitkijken, een lappendeken van weilanden en kwelplassen. Aan de horizon verschijnt een plompe toren, de kerktoren van Koudekerke. Hoewel de toren het enige is dat er nog van het dorp rest, staat aan beide kanten ervan nog wel een plaatsnaambord. Heel apart. In de toren is een expositie van Natuurmonumenten, waarin wordt uitgelegd dat de zee het land steeds verder afknabbelde, waarop er steeds verder landinwaarts nieuwe dijken werden aangelegd. Uiteindelijk kwam de nieuwste dijk zelfs achter het dorp te liggen en werden de huizen steen voor steen afgebroken. De toren bleef, als baken voor de vissers.

Vanaf de top van de toren heb ik een prachtig uitzicht over het land. Een prachtige mix van rood en groen gras, kwelwater en vogels. Weer verder verlaat ik de weg en verruil hem voor de ringdijk bij Schelphoek. Dit was in1953 een buurtschapje even buiten Serooskerke. In de zeekdijk ontstond het grootste gat van het hele rampgebied. Over een lengte van 500 meter was de dijk weggeslagen en dit gat kon niet meer worden gedicht. Van caissons werd om de opening heen een nieuwe dijk aangelegd die na zeven maanden werd gesloten. Anders dan het caisson waarin het Watersnoodmuseum is gevestigd, is aan deze nog duidelijk te zien dat ermee is gevaren. Aan de bovenkant zitten her en der meerpalen en via een trappetje kun je erop klimmen. De route voert me verder, via een grasland Serooskerke in, waar bij de kerk weer een monument staat, vol namen van families. Een deel van de kerk is in de rampnacht drooggebleven en op de stenen vloer wordt een vuurtje gestookt om warm te blijven. Vanuit de kerktoren is goed te zien wat de ramp heeft aangericht. Water, niets dan water is te zien. Vanaf de kerk wandel ik terug naar de dijk en het water, dat op Schouwen-Duiveland nooit ver weg is. Aan de horizon kan ik de stompe toren van Zierikzee al zien en over het water vlijt de Zeelandbrug zich naar de overzijde. Hier kom ik bij weer een inlaatdijk,  die dwars door het natuurgebied De Prunje loopt. Ik maak een kort uitstapje naar de uitkijktoren en dat is de moeite waard. Het fietspad loopt in een U-vorm en precies goed ligt een koe. De combinatie van rood gras en water blijft boeien. Voor mij gevoel duurt het erg lang eer ik weer ik Zierikzee terecht kom, maar uiteindelijk loop ik naar de huizen toe, over een groene dijk achterlangs en dan om de stad heen naar de haven voor historische schepen. Hier kruist de route de heenweg en ik bedenk dat ik net zo goed hier had kunnen starten als bij De Val. Even overweeg ik het hierbij te laten. Mijn logeeradres is maar even verderop. Maar nee, ik wil het toch afmaken zoals het hoort, volgens het boekje. Aan de andere kant van de haven kom ik uit bij een grasdijk en algauw krijg ik spijt van mijn beslissing. Dit zijn geen dijken die ervoor gemaakt zijn om over te lopen. Er zijn geen goede afspraken met de boeren gemaakt. Er grazen schapen en die zijn omringd met hekwerk waarop prikkeldraad prijkt. De hekjes zijn net laag genoeg om overheen te stappen, maar fijn is het niet. De route gaat weer naar de Oosterschelde toe, maar aan die dijk wordt hard gewerkt. Ik zie kranen, vrachtwagens en trekkers. Dat er verse aarde is gestort doet me besluiten een dijk eerder naar de Zeelandbrug af te slaan. Zo kom ik weer op mij beginpunt uit en is de cirkel rond. Het einde van een zeer indrukwekkend pad dat me diep heeft geraakt. Ik ben na de Ramp geboren, maar ik ben Nederlands. Water en dijken zitten ons in het bloed. En de Ramp en diens slachtoffers zitten in mijn hart.