Malerweg (2014)
Spectaculaire rotsformaties in het Saksisch Zwitserland
De Bastei is het hoogtepunt van de Sächsische Schweiz, een bijzonder gebied met diepe kloven en bizarre rotsformaties en daar bovenop kasteel Neurathen. Je kunt het kasteel makkelijk bereiken vanaf Dresden, maar leuker is een groter gebied te voet verkennen over de Malerweg, genoemd naar de vele schilders. De 112 km lange route loopt in een grote lus van het Liebethal naar Pirna en werd in 2007 uitgeroepen tot mooiste wandeling van Duitsland.
Dag 1: Liebethal – Hohnstein, 23 km
Als we uit in Liebethal uit het busje van reisgids Theo stappen, scharrelt een gifgroen hagedisje weg. Hij weerstaat onze pogingen hem te fotograferen en kruipt verlegen weg onder de bladeren bij de bushalte. Terwijl in het smalle straatje de Polizei naast het fout geparkeerde busje stopt (oeps!), lopen wij vast naar de start van de Malerweg: een parkeerplaats bij het riviertje Wesenitz. Het is een idyllisch stroompje met begroeide oevers en rotsen die intimiderend hoog boven ons uittorenen. De kleuren variëren van warm geel zandsteen tot het koud en grijs van harde rots. We beginnen rustig, met een heerlijk modderpad waarop ook een gezin met een kinderwagen voortploetert. De lucht ruikt mossig en nat. Net begonnen en nu al genieten we. Waar de modder ophoudt, is een betonpad boven het water, langs een ruïne. Ik gok op een papierfabriek. Toch vreemd, zo midden in de natuur, zonder een aanvoerweg voor vrachtverkeer. Na een kilometer komen we bij het beeld van Richard Wagner, die graag in het nabije Lochmüle kwam. Terwijl een van zijn composities uit een luidspreker schalt, bekijken we het 12,5 meter hoge gedrocht. De componist met een stoere kaak en een indrukwekkende borstkas lijkt wel van plastic en bekoort me niet. Ik verruil de pompeuze muziek voor het lieflijk gekabbel van water en loop door. Kort daarop staat er een huis over ons pad, dat zó uit de Efteling lijkt weggelopen met zijn artistiek verweerde muren. Het is de Lochmühle en langs de oude molen lopen we Mühlsdorf binnen. Het dorp is erg rustig, twee buurmannen praten met elkaar vanachter hun tuinhekken en boompjes zijn versierd met gekleurde plastic paaseieren. Als we het dorp uitlopen, valt op dat de Duitsers de route vrij onpraktisch markeren. De wegwijzer staat in de straat waar je moet zijn, en wijst niet waar je heen moet vanuit de straat waar je je bevindt. Nu we het eenmaal weten is het geen probleem meer en volgen we de route moeiteloos door de velden. Boven een weiland zien we een enorme roofvogel, die Harry herkent als een rode wouw. Dirk is inmiddels in geen velden of wegen meer te bekennen. Moeten we ons zorgen maken? We lopen door, er op vertrouwend dat hij zijn weg wel vindt. Het is behoorlijk warm en ik ben blij met de schaduw en zachte aarde van het bos. Het routeboekje waarschuwt ons: 'nun geht es steil hinab'. Steil is nog een understatement. Het is een trap van ongelijke rotsen, recht naar beneden. Met moeite navigeren we omlaag, waar we een paar wandelaars tegenkomen die de route in omgekeerde weg afleggen. We steken een beekje, een spoorlijn en een weg over. Een graspad leidt ons tussen de goudgele koolzaadvelden door naar het dorpje Lohmen, waarvan we de kerktoren in de verte al zien liggen. Dirk komt ons langzaam weer achterop. Aan de andere kant van het dorp lopen we het bos weer in en dat bevalt me beter dan de huizen. We komen door een prachtige kloof, waarvan de wanden hoog boven ons uittorenen. Op één plek zien we dat een rotswand het onlangs heeft begeven. Bomen zijn vers geknapt en liggen ondersteboven over een huizenhoge kei. Op een andere plek is zo'n grote kei in de kloof gevallen, juist waar die nauw genoeg is om halverwege te blijven steken. We lopen er onderdoor en hoewel we nauwelijks hoeven te bukken, doen we het toch. Naarmate we dichter bij Wehlen komen, neemt het aantal toeristen toe. In het fijne zand van een drooggevallen beekje picknicken hele gezinnen. Uiteindelijk komen we bij een restaurantje waar we met brätwurst genieten van een stevige lunch. Hierna lopen we Wehlen binnen, waar we even langs de Elbe wandelen. Zo van beneden af hebben we al een prachtig uitzicht, maar natuurlijk mogen we weer klimmen om de rivier ook van bovenaf te bewonderen. En ja, dat is zeker de moeite waard. De rivier strekt zich als een lint uit naar de horizon. We zien tafelbergen in de verte, een parkeerplaats vol auto's van mensen die het pontje hebben gepakt naar de Bastei, het eindeloze groene tapijt van het ons omringende woud. Als het weer vlak wordt, las ik een uithijgmomentje in, terwijl ik toch een goede conditie heb. Het pad wordt breed en we komen bij een oude gaststätte terecht. Het aantal toeristen neemt almaar toe, een teken dat we in de buurt van de Bastei komen, een van de grote trekpleisters van dit gebied. De 305 meter hoge rotsformatie wordt al meer dan 200 jaar bewonderd. In 1824 werd er een houten brug gemaakt om de rotsen beter bereikbaar te maken. Jaren later, in 1851, werd de houten brug vervangen door een zandstenen brug, die een attractie op zich is. Bij de Bastei is ook een hotel en hier worstelen we ons door drommen mensen heen om bij de rotsen te komen. Onze moeite wordt beloond met een spectaculair uitzicht. Rotsen steken als pijlers uit het bos omhoog, verweerd en gebroken. Niet alleen de vormen zijn prachtig, maar de grootte is ronduit intimiderend. Je voelt je zo klein als mens tussen deze natuurkrachten. Zo her en der zijn klimmers bezig met de rotsen te bestijgen. Alleen al door ernaar te kijken, krijg ik hoogtevrees. Als een kleine spin kruipen ze tegen die enorme rotswand, gezekerd met een dun touw. We lopen door en komen langs de ruïne van een oud kasteel, Felsenburg Neurathen. Waarom iemand een kasteel zou willen bouwen op deze ontoegankelijke plek, is mij een raadsel. Het leven moet hier moeilijk zijn geweest. Toch wordt het kasteel genoemd in documenten uit het jaar 1289. Er wordt een kleine entree gevraagd en ik ga naar binnen. Niet zozeer om de ruïne zelf, maar om het prachtige uitzicht dat je vanaf de ladders en trappen hebt op de Bastei. We lopen langs oude kanonskogels en een cisterne, waarin water werd opgevangen en toch zijn het vooral de rotsen die de aandacht blijven trekken. Na een uurtje te hebben rondgedoold, gaan we weer verder. Dit keer gaan we naar beneden, naar Kurort Rathen. Vlak voor de badplaats slaan we af naar een meer vol waterfietsen en het riviertje Grünsbach. Op een takje in het water poetst een grijze kwikstaart zijn veren. Er volgt nog een klein trappetje, waarna we in Rathewalde even pauzeren. Verkwikt lopen we kort langs een drukke weg, waar ik weinig oog voor heb. Ik kijk liever naar rechts, waar we heel in de verte prachtige tafelbergen zien liggen. Gelukkig mogen we algauw het bos weer in. Daar leidt de route ons door de Wolfsslucht, een stalen trap van 200 treden, dwars door de rotsen heen. Gelukkig hoeven we de trap niet te beklimmen, we dalen af. Nu komen we steeds dichter bij ons eindpunt, Hohnstein. Er staat een soort van kasteel en midden in het bos komen we nog een muur en oude poort tegen. Nog vreemder is het smalle kapelletje, van hooguit anderhalve meter breed, dat vlak voor het dorp tegen een rotswand zit geplakt. Zou dat echt ooit zijn gebruikt voor kerkdiensten? Dan lopen we het dorp binnen en is deze eerste, fantastische dag echt voorbij.
Dag 2: Hohnstein – Lichtenhainer Wasserfall, 27 km
Langs het smalle kapelletje dalen we weer af naar het bos. Het is lekker koel vandaag en de route is op een paar stukken erg vals plat goed te doen. We lopen door een dennenbos, waar we zo nu en dan rotsblokken tegenkomen, zo groot als een huis. En dan zien we waarschijnlijk nog maar de helft, omdat het meeste net als bij een ijsberg onder de oppervlakte zit. Bij een zijpaadje moet ik natuurlijk even op verkenning. We komen bij een grote overhangende rots, waarover water druppelt. Als een zaag heeft het vocht zich door het zachte zandsteen geboord. Een fascinerend gezicht. Even verderop komen we op het pad een hazelworm tegen, die zich nog opwarmt na de koude nacht. Na 5 km komen we bij een biergarten, Hoewel het nog vroeg is, stoppen we voor wat drinken, want het uitzicht vanaf het terras is fantastisch. Heel in de verte zien we Schrammstein liggen, alweer zo'n prachtige verzameling rotsen en het punt waar ik vandaag het meest naar uitkijk. Na de biergarten is er een steile trap naar beneden. Langzaam en zorgvuldig onze voeten plaatsend dalen we af. We steken een weg over en bij een camping gaan we weer steil omhoog. Soms pauzeer ik even om de rotsen te bewonderen, waarvan sommige een zwaar geval van jeugdpuistjes hebben, vol butsen en kuilen. Andere vertonen vreemde, rechte krassen. Breuklijnen? Het ziet er mysterieus uit. In Waitzdorf komen we even op adem bij een picknickplek. Dan gaat de route gelukkig verder over rustige graspaden, zodat we even bij kunnen komen. Heel decadent slaan we de twee uitzichtpunten over. We geloven het nu even wel. Langzaam dalen we weer af, tot we bij een beekje komen dat we volgen tot Kohlmühle. Daar gebruiken we de lunch in een klein tentje, van iemand die in het Duitse Leger heeft gezeten en daar blijkbaar nog steeds trots op is. Aan de muur hangen kalenders die worden uitgegeven aan Ritterkreuzdragers. Voorop mannen in Nazi-uniform. De kalenders zijn recent, van 2008 tot 2013, en eerlijk gezegd was ik liever doorgelopen om ergens onder een boom een broodje te eten, dan bij een Nazi te lunchen.
Na de lunch lopen we verder langs een oude kolenmijnfabriek en steken een spoorlijn over. We volgen een smal paadje langs het spoor en beklimmen een heuvel naar de sportvelden van Altendorf, waar Theo ons opwacht met koekjes. Daarna lopen we verkeerd, omdat we al eerder van de route af blijken te zijn gegaan. Ik volg de kaart in mijn gidsje, maar die blijkt niet meer up to date. Gelukkig vinden we de route snel terug. De lucht betrekt en het wordt koeler. Eén spatje regen plaagt ons, maar zet niet door. In de verte zien we de rotsen van Schrammstein, waar we naar onderweg zijn. Aan de achterkant van het dorp is er een pad waarvan we twijfelen of het afgesloten is of niet. We besluiten de pijlen te volgen en komen uit op een steile beekbedding die we naar beneden volgen. We klauteren over boomstammen en stenen. Gaaf! Op het laatst zijn er gelukkig wat gewone trappen en dan lopen we over een bospad naar een weg waarin tramrails liggen van een historische tram die hier nog af en toe rijdt. We steken de weg over bij een camping en gaan dan weer steil omhoog. Je merkt dat we weer bij een toeristisch hoogtepunt komen, want langzaam wordt het drukker op de bospaden. Gelukkig wordt het nooit zo druk als bij de Bastei, waarschijnlijk omdat je hier niet met de auto kunt komen en nog altijd zelf een flink stuk moet lopen. Na een tijdje bereiken we enkele huisjes midden in het bos en trekken het nationaal park in. De paden zijn breed en makkelijk, de rotsen die af en toe tussen de bomen rusten worden groter en groter. Dan komen we op het punt waar de afslag naar uitzichtpunt Schrammstein is. Ik ga sowieso, dat staat buiten kijf. Ook Harry en Tine gaan mee. Bijzonder dat juist de oudere deelnemers van ons groepje het meest avontuurlijk zijn. Maar de anderen zijn moe en laten het uitzichtpunt aan zich voorbij gaan. Ze besluiten op ons te wachten, in de verwachting dat het uitzichtpunt niet ver is en we binnen een half uurtje terugzijn. Het gaat anders. De route naar Schrammstein mag je slechts in één richting beklimmen en een beklimming is het. Het begint al met een smalle richel op een rots van net één voet breed. Een ijzeren beugel geeft ons houvast. We komen bij een ladder, de eerste van vele. De rotsen wijken af en toe nauwelijks ver genoeg uiteen om ons door te laten. Zeker een half uur tot een uur vragen we onze vermoeide benen ons omhoog te dragen. Dan is er eindelijk licht. We zijn boven, maar kunnen nog verder. Naar voren nu. Bovenop de rots is een pad uitgesleten naar een uitzichtpunt. Vele wandelschoenen hebben de zachte rots uitgesleten tot ik mijn New Balance precies in de gleuf kan plaatsen. Zo’n 30 centimeter niets moeten we overbruggen en toch is het spannend. De ijzeren railing houdt angst op afstand. We staan nu echt op een van de hoogte rotsen in de omgeving en het uitzicht is adembenemend. Het is zó hoog, de bossen onder ons zijn zó laag. En toch zijn de rotsen even verderop op ooghoogte. Een smalle strook steen die boven het omringende landschap uittorent. Zo hier en daar klampen bomen zich vast aan dunne lagen aarde. In de verte zien we dorpjes, ondergeschikt aan de natuur die hier schitterend domineert. Hier hebben we voor geklommen, hier doen we het voor. Dit uitzicht maakt deze dag, de hele reis de moeite waard.
Na een tijdje beseffen we dat we langer zijn gebleven dan we van tevoren hadden voorspeld en dat er beneden mensen op ons wachten. Omdat twee mensen elkaar onmogelijk kunnen passeren op de smalle trappen, mogen we niet dezelfde weg naar beneden. Dus nemen we de andere route terug. Die buigt, slingert en daalt, tot we eigenlijk niet meer weten waar we nu precies vandaan zijn gekomen. Waar is de weg omhoog nu precies? Na een laatste stel steile trappen naar beneden hebben we weer bosgrond onder onze voeten. Maar terug op de Mahlerweg zijn we nog niet. We gaan op pad en houden rechts aan, omdat we zo de rotswand volgen naar het punt waar we de anderen hebben achtergelaten. Zouden ze er nog zijn? Of zijn ze inmiddels al doorgelopen? We besluiten het risico niet te nemen en gaan terug. Ook dat is een best geinig pad met een tweede spectaculair uitzichtpunt waar het pad tussen lage rotsen doorloopt, waar je niet al te breed moet zijn om erdoor te passen. Er zijn ladders naar boven en beneden. Na wat voelt als zo’n 5 kilometer, zijn we weer terug bij de afslag. Er is niemand te zien. Terug dan maar. Dit keer de trappen omhoog. Ik weet wel wat ik liever doe. Het uitzichtpunt, waar we stoppen om te genieten, ondanks dat de middag het eind begint te naderen. De laatste kilometers gaan over een brede grindweg door het bos. We hebben er flink tempo in, maar toch moet ik me wat inhouden voor Harry en Tine. Ik vraag me af hoe laat de zon ondergaat. Een vraag die je jezelf niet wilt hoeven stellen als je in de bergen bent. Uiteindelijk komen we bij een asfaltweg, die we volgen naar een restaurantje. Daar komt net Isis naar buiten, die blij is ons te zien. Theo blijkt naar het eindpunt te zijn gereden om te kijken of we daar al zijn. Ruud zit in de tram die straks vertrekt, maar we besluiten gezamenlijk op Theo te wachten. We hadden vandaag in Neumannmühle zullen eindigen, maar dat stuk doen we er morgen wel bij. Voor vandaag is het genoeg geweest.
Dag 3: Lichtenhainer Wasserfall – Krippen, 27 km
Na de tramhalte steken we een oude stenen brug over en lopen kort langs een zingend beekje. Al gauw is er een flinke klim naar Kuhstal, een enorme rotsboog waar we onderdoor lopen voor een prachtig uitzicht op een vallei. We lopen terug voor de steile trap naar beneden. Daarna komen we op een brede bosweg waar meerdere wandelaars lopen. Een volgende asfaltweg langs een beekje. Gelukkig duurt het niet langs voor we weer een bospad mogen bewandelen. Links van ons beschermen grote netten auto’s tegen vallende rotsen. Niet bepaald geruststellend, wij bevinden ons aan de verkeerde kant van de netten. De route is aanvankelijk redelijk vlak, maar dan stijgen we weer sterk. Isis heeft voor het eerst haar stokken mee en merkt dat dit een stuk makkelijker loopt. We bereiken het Goldsteinaussicht, waar we opnieuw een schitterend uitzicht hebben op door bos omhulde rotsen. We gaan door naar de top, waar we op een terrasje uitrusten. Heerlijk. Na een korte pauze gaan we weer verder. Een trap, steil naar beneden. Later gaat het pad over in stenen, elk in een andere hoek of domweg rond afgesleten. Wat ben ik blij dat het nu droog is. Het is al lastig zat zo. Of het droog blijft is nog maar de vraag. De lucht betrekt en in de verte rommelt het. We dalen af door het bos tot we in Schmilka komen, waar smalle straatjes met vakwerkhuizen en toeristenwinkeltjes ons naar de Elbe voeren. Daar wacht Theo ons op met de lunch. Nadat we ons hebben volgegeten, steken we met een pontje de rivier over. Om de een of andere reden verwacht ik dat de andere oever minder spectaculair zal zijn, dat we nu geen grote rotsen meer tegen zullen komen en we nu vooral over het platteland richting het eindpunt in Pirna te komen. Hoe mis kan ik het hebben.
Aan de overkant lopen we een tijdje langs het water, waarbij ons opvalt hoe hoog boven ons nog riet in de takken hangt. Op de hut van de pont hing een oud krantenartikel over de hoogwaterstand van 2002 en dat was niet overdreven. We duiken onder het spoor naar Dresden door en trekken het bos is. Daar lopen we tegen een dilemma aan. Een T-splitsing en geen markering te zien. Uiteindelijk kiezen we voor links en dat blijkt juist. We verlaten het bos, lopen door langs een graanveld en achterlangs het dorpje Reinhardtsdorf-Schöna. Nu zien we de tafelberg van dichtbij, een vreemde, mistige bult in het landschap. Hoe komt de berg hier terecht, zo in het verder vlakke landschap? Wat het onderdeel van een bergketen en is de rest weggesleten? Ondertussen begint het serieus te druppelen en we twijfelen of we onze poncho’s tevoorschijn moeten halen. Als we het dorp verruilen voor een graspad naar de Wolfsberg, begint het te stortregenen en pakken we onszelf goed in. Op de ‘top’ is er een overdekte picknickbank, waar we wachten tot de ergste douche voorbij is. Daarna lopen weer naar beneden, naar het Reinhardtsdorf gedeelte van Reinhardtsdorf-Schöna. Ook hier wordt Pasen uitgebreid gevierd, met weer een rijkelijk versierde boom en beschilderde panelen. Vlak voor Krippen maken we een draai langs een heuvelkam, tot we bij een parkeerplaats komen waar Theo met het busje weer op ons wacht.
Dag 4: Krippen – Weissig, 25 km
De ochtend begint vochtig en juist in de bergen levert dat van die mysterieus blauwe verten op. Vandaag keer heb ik de stokken van Isis geleend en ik merk dat het zeker verschil maakt. Niet qua tempo, maar wel qua stabiliteit en belasting voor de knieën. Over een bospad gaan we omhoog en al gauw loop ik voorop. Ik vlieg over het pad en het is heerlijk, maar voor een vuursalamander hou ik toch even stil. Het zwarte beestje met felgele vlekken over zijn hele lijf ziet er vervaarlijk uit. Maar het is nog vroeg en koud, wat betekent dat ze nog traag zijn. Traag genoeg om een foto te maken. Als we verder lopen, blijven we vuursalamanders tegenkomen, vijf, zes, zeven. Zoveel dat we er op een gegeven moment amper nog bij stilstaan. De hele verdere vakantie hebben we ze niet gezien en alleen op dit stuk talloze salamanders. Wat een feest! In mijn hoge tempo mis ik een markering en kom uit bij de weg naar Papstdorf. We staan stil, kijken op de kaart en gaan dan een stukje terug. Een trap brengt ons een endje terug op dezelfde weg, waar we klimmen naar Kleinhennersdorf en vandaar door het bos weer verder gaan. We komen bij een uitzichtpunt, het café is nog niet open, maar vanaf het terras hebben we een fantastisch uitzicht. Ik maak niet veel foto’s vandaag, want vanmiddag komen we bij slot Königstein en dat is zo mooi dat het alle andere beelden overschaduwt. De meesten van ons clubje zijn te moe om het slot te bezoeken. Daarom loop ik alleen vooruit, zodat ik voldoende tijd heb om ervan te genieten. Het duurt langer dan verwacht voor ik bij het slot kom. Eerst is er nog een flinke klim over uitzichtpunt Gohrisch, compleet met de rotspaadjes, trappetjes en klimmetjes waar ik de afgelopen dagen ook al zoveel van genoot. Aan de overkant van de Elbe zie ik de rotsen die we op de heenweg hebben verkend. Helaas zie ik de Bastei niet, al moet ik die wel zijn gepasseerd. Wel kan ik een gebouw ontwaren, hoog in de bergen. Het hotel misschien? De route blijft elk moment schitterend. Een lange trap komt uit bij de rotsen, waar we letterlijk over de toppen van de rotsen lopen. Er is een pad uitgesleten over de stenen, maar zonder de ijzeren hekken aan beide zijden, weet ik niet of ik verder zou durven. Het bos ligt aan onze voeten, net als die afgrond waar je niet in wilt vallen. Houten plankieren overbruggen de plekken waar de rotsen ruimte hebben gelaten aan de zwaartekracht. Het is spannend om hier te lopen, heerlijk, avontuurlijk. Het kan me niet lang genoeg duren. Helaas is het weer zo voorbij en volgen er weer gewone bospaadjes. Ik ga door naar Kurort Gohrisch, waar op een muur de waterstanden zijn aangegeven. Die van 2002 was niet eens de hoogste. Op 1 maart 1845 reikte het water tot bovenaan de ramen van de 1e verdieping. Hoe hoog zou dat zijn? Vier, vijf meter? Teveel om voor te stellen en wat zal de schade enorm zijn geweest. De overstroming staat bekend als de Saksische Zondvloed en met zo’n indrukwekkende hoogte zal het daar inderdaad veel van weg hebben gehad. Hierna mag ik weer klimmen om bij uitzichtpunt Pfaffenstein te komen. Er is heerlijk veel bos, maar ook uitzicht op de tafelbergen in de omgeving. Ook vesting Köningstein kunnen we zien liggen, op zijn eigen tafelberg. Vanaf het dorpje Köningstein is het een fikse klim naar de vesting en ik ben nu erg blij met de geleende stokken. Het pad leidt over de parkeerplaats voor de ingang. Hier buig ik af naar de kassa en even later sta ik met drie anderen en een liftjongen in livrei in een grote, stalen lift die me 42 meter hoger brengt, naar de top van het fort. Het is werkelijk een stad op zich, met zo’n 50 gebouwen, waarvan sommige wel 400 jaar oud. Ik loop naar de kant die uitkijkt over de Elbe, want van mijn vorig bezoek weet ik nog dat het uitzicht spectaculair is. En dat blijkt opnieuw. Juist hier maakt de Elbe een bocht, zodat je de rivier ziet aankomen en weer vertrekken. Kilometers ver kun je kijken, een landschap als een puzzelplaatje. Groen, een spectaculaire heuvel, kleine lego-dorpjes. Ik zucht van verrukking. En dan zijn er nog de vreemde gebouwtjes en torentjes. Een wachttoren net buiten de muren, niet tegen de muur aangebouwd, maar op een rots tientallenmeters lager, zodat er een smalle poort ontstaat. Het gele Friedrichsburch, een elegante ontvangsthal met zijn sierlijke trappen. Zelfs de indrukwekkende kanonnen zijn prachtig versierd. Ongelooflijk om te bedenken dat op deze plek al sinds ca. 1200 een kasteel is, door de eeuwen heen uitgebreid, veranderd en aangepast. Gebruikt als jachthuis, gevangenis, buitenverblijf, om kunstschatten veilig te stellen en krijgsgevangenen te herbergen. Zoveel eeuwen geschiedenis en hier voel je ze allemaal. De stenen voelen oud. Trappen uitgesleten door voetstappen van lang verdwenen soldaten. Tegenwoordig is het de meest druk bezochte toeristische attractie in Saksen en dat blijkt. Het is druk. Op de smalle paadjes langs de kantelen kun je elkaar niet passeren en schuifelen we langzaam voort. Naar de plek waar de schoorsteenveger Sebastian Abratzky in 1848 de buitenmuur beklom. Naar de 152 meter diepe waterput, de diepste put van heel Europa. Ik wil de anderen niet te lang laten wachten en daarom sla ik de vele musea op het terrein over. Door de intimiderende poort met de stenen Medusa, een met slangen omkranst hoofd, verlaat ik het fort. Langs de buitenmuren loop ik weer naar de parkeerplaats om daar de route weer op te pakken. Ik heb geen idee waar de anderen zijn, voor of achter me. De route is nu gelukkig eenvoudig. Door een tunneltje loop ik onder een grote weg door, gelukkig weer het bos in. Ik doorkruis het dorpje Thürmsdorf parallel aan de Elbe. In het volgende dorp is er blijkbaar een omleiding, maar beneden zie ik het busje van Theo staan. En ik blijk zowaar de eerste. Dirk is met het busje meegereden vanwege knieproblemen en samen wachten we op de anderen.
Dag 5: Weissig – Pirna 14, km
De bedoeling was dit pad in vier dagen te lopen, maar dat is te hoog gegrepen als je ook nog wilt genieten onderweg. Daarom lopen we de laatste kilometers vandaag. Vanaf Weissig steken we een bocht in de rivier af en lopen langs een hertenkampje naar Pötzscha. Vandaar belanden we in Naundorf en lopen dan weer parallel aan de Elbe verder. Dit deel van het bos is aardig vochtig en we zijn blij dat het droog is. De rivier loopt diep beneden ons, het uitzicht wordt belemmerd door de bomen. Dan komen we bij een stuk bos waar het lichter is, de bomen zijn op ooghoogte afgeknapt. Een tijdje geleden al, want ze beginnen opnieuw uit te lopen. Toch is het indrukwekkend, de gevolgen van dit natuurgeweld te aanschouwen. Een storm, wervelwind of iets anders? We weten het niet. Eén boom ligt nog over het pad en we kruipen er onderdoor, zoals we gewend zijn. Bij het gehuchtje Niedervolgelgesang bereiken we het spoor en lopen er onderdoor om nu echt langs de rivier te lopen. Het is tropisch warm, in het bos was het comfortabeler. Een enkele auto rijdt hier, maar het is drukker met fietsers en een enkele skeeleraar. Zo lopen we door tot we de buitenwijken van Pirna bereiken. Daar maken we een slinger, zodat we door een park langs de oude stadsmuur lopen. Ook hier nog enkele rotsen. Aan het eind van het pad wacht dan het centrum met het prachtige stadhuis. Alleen jammer dat het centrum niet autovrij is, zodat je ongehinderd door blik van de gebouwen kunt genieten. Maar toch, dit is een schitterend pad en ik kan het iedereen aanraden.